INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19753464 Bezoekers
34 Bezoekers online
Aankomst 14 November '44, geschreven op moeders verjaardag, 23 Mei 1945.
Om half 8 gingen we na veel afscheid van huis. Roelie werd door een velo met brancard afgehaald. Het afscheid van Friso was het moeilijkst. Gelukkig bleef tante Mies thuis bij hem achter, erg lief van haar. Om 8 uur stonden we allemaal op het Oranjeplein. Om half 9 gingen we zwaar beladen de poort uit. Woutertje was erg stil.
We moesten nog een poos wachten op de vrachtauto’s en bussen, die ons naar het station zouden brengen. Tante Emy en mevrouw Vink verrasten ons door ook nog even buiten de poort naar ons toe te komen. Eigenlijk kon dat niet, maar ze waren met een brancard meegegaan. En zo waren zij de laatsten, die ons van Tjihapit na wuifden. Om 9 uur vertrokken we. Langs de Grote Postweg en de Papandajanlaan reden we naar een klein stationnetje in de buurt van Karèes. We hoorden bij reisgroep 7 en onze Hantyo of leidster was mevrouw Ebelink. Weldra werden we als vee met stokslagen met een bamboe de wagons ingedreven. Ook Woutertje kreeg een slag op zijn hoofdje, die mam gelukkig iets kon afweren. Hij huilde niet. Wat was dat een vernedering!
We zaten met ons 68en in een vierde klas wagon (klas kambing1). Om 10 uur vertrokken we in de richting van Garoet. Roelie lag gelukkig in de ziekenwagon, waar mam ook nog een hele tijd is geweest als haar verzorgster. Ik heb haar daar nog 2 briefjes gestuurd en wat dengdenglumpers2. Onze Merdikaburen hadden die zo fijn voor ons klaargemaakt. Ook zelfs aparte voor Woutertje met wat groente erin. Hij vond ze erg lekker. Hij is erg lief geweest en heeft zelfs nog even geslapen. Eerst moesten alle raampjes dicht blijven, maar later mochten ze af en toe open. We kwamen langs prachtige landschappen. Wouter vond het heerlijk om naar buiten te kijken, het was dan ook zijn eerste treinreis. Maar bij elk station moesten de raampjes dicht. Onderweg kwam er telkens een Jap kijken of we er allemaal nog waren. Iets ergs was, dat we maar één w.c. hadden. Veel kinderen hadden het in de buik. Als dokter hadden we dr. Hennequin de Haas meegekregen. Als de raampjes dicht waren, was het stikkend heet. Als ze dan weer open mochten, trokken we allemaal onze jassen aan, want we waren doornat. 's Avonds passeerden we de stations Maos en Kroja. Daar hielden we lang stil en kregen warm water.
Mam was intussen alweer bij ons teruggekomen, want iemand anders wilde wel bij Roelie blijven. Zo gingen we de nacht in. Voor de kinderen werd er zo goed en zo kwaad als dat ging een slaapplaats gemaakt. Mam en ik hielden om de beurt Wouter op schoot en trachtten zittende wat te slapen. Wat werden we daar stijf en pijnlijk van. Ik heb me ook nog een poosje een plaats op de grond weten te veroveren. Dan lag je tenminste even uitgestrekt. Maar telkens kwam de dokter langs met een zieke of er moesten mensen naar de w.c. Een lamp hadden we niet, dus moesten we het met kaarsen doen. Eindelijk zagen we het wat lichter worden buiten en om 5 uur
stopte de trein en waren we in ...... Solo! Daar moesten we uitstappen.
Die arme mevrouw Lob gleed uit over het treeplankje, viel naar beneden en brak haar pols. Zo zielig was dat! Maar gelukkig werd ze toen bij het ziekentransport opgenomen. Toen moesten we ons opstellen en gingen bepakt en bezakt op weg. Eerst door een kampong, daarna langs een lang stuk weg, de hoek om en daar zagen we de bilikken muren van ons toekomstig woonverblijf liggen. Wat waren we vermoeid en uitgeput! We wankelden bijna de poort binnen. Daar moesten we ons weer opstellen en werden weer geteld en naar een bilikken loods gebracht. Maar de mensen van dit kamp ontvingen ons heel vriendelijk. Ze brachten ons heerlijke koffie en thee. Weldra werden ons in de loods onze britsen aangewezen, waar we doodmoe op neer ploften. Woutertje holde eerst vrolijk over al die britsen heen en weer, maar na een poosje mocht dat niet meer en bond mam hem aan een stuk touw vast, waarop hij vreselijk begon te huilen. Hij huilde maar en huilde maar tot mam eindelijk met hem ging liggen en hij in slaap viel. Toen kon ik me ook niet meer goed houden en heb eens flink uitgehuild. Ik was ook zo moe en het was een vreselijke reis geweest.
-----------------------------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------------------------------------------
Mam gaf me toen een slaappoeder en al gauw viel ik diep in slaap. Zo merkte ik er niets van, dat al onze tassen en rugzakken onderzocht werden. Gelukkig is er niet veel uit gehaald, alleen een paar foto’s van pappie in militair costuum, een paar boekjes en ons mesje met het gele heft. Maar dat mesje werd even later weer door een jongetje weer terug gebracht. Dat had hij er stilletjes uitgehaald. Ook de boekjes kregen we na een paar dagen weer terug, wel met een Japans stempel er in.
Onze loods heet Blok 19 en bestaat uit twee lange zalen A en B, met bilikken wanden. Er zijn geen raampjes in, er is bovenaan wat bamboe latwerk voor de ventilatie.
De britsen liggen tegen elkaar aan en voor elke drie personen zijn er 2 britsen, dus wij kregen er 4. We hebben echt inlandse badkamerw.c.’s, namelijk kleine kamertjes met ingebouwde stenen bakjes en een gat in de grond met 2 stenen ophogingen er naast voor je voeten.
Maar iets anders is fijn: we hoeven ons eten niet bij de gaarkeuken te halen, maar dat wordt in teilen op de blokken gebracht en daar uitgedeeld. Een troost is dat we het nu precies he tzelfde hebben en geen haartje beter dan de mannen. Het eten is hier aanmerkelijk veel beter, behalve het brood. Dat is verschrikkelijk plakkerig. 's Middags krijgen we rijst, sajoer. 1 lepel kedelé 1 en één of andere sambal2. Erg lekker.
Eén van onze Tjihapitbroodjes ruilden we om tegen een paar klompen.
We hebben al twee kennissen ontdekt: mevrouw Graafstal, die we vroeger in Poerwakarta als mevrouw Gehl gekend hebben. Ik heb me heerlijk in de badkamer van haar blok mogen baden. Verder ontmoetten we tot onze verrassing tante Christien Slotemaker de Bruïne. Zij vond het ook zo enig ons weer te zien. Ze is hier de dominee van het kamp. Al die mensen van dit kamp kwamen ongeveer een jaar geleden uit de vrouwenwijk in Malang. Dus ze zitten hier al een jaar! Brrrr!
Roelie is meteen vanuit de trein met een auto naar het ziekenhuis gebracht en wordt nu daar fijn verzorgd. Paul is ook erg moe en slaapt de hele middag al. Er zijn hier ook grote jongens en een paar mannen in het kamp. Ze zijn allemaal kaalgeknipt en dat staat tocht zo lelijk, net boeven.
Woutertje krijgt hier maar 200 cc melk per dag. Wat dat betreft, kregen we in Tjihapit veel meer. Er is ook geen karnemelk. Toen we 's avonds aan het eten waren, kwam de kampcommandant Funakushi langs en vroeg, of we het eten hier beter vonden. Het schijnt, dat hij erg aardig is en goed voor dit kamp zorgt. De mensen hier azen allemaal op onze lekkere broodjes en ruilen ze graag in voor andere spullen.
We hadden nog geen bultzakken, klamboes of dekens, maar we hebben als blokken geslapen. We sliepen op onze jassen en mam samen met Woutertje op een kleine bultzak van tante Aaf (mevrouw Graafstal). Vanmiddag kwamen de bultzakken binnen, alles door elkaar. Eindelijk vonden we na een hele poos zoeken drie van de vier terug. Wat zullen we heerlijk slapen!
Dat is tenminste wat beters dan de grond in de trein, waar je gekronkeld tussen vele benen door moest liggen. Onze buren zijn mevrouw Leefers met Hansje en Bubi en aan de andere kant mevrouw Beckman met haar zoontje Bernie. Dat arme jongetje heeft lang blond haar, want zijn moeder vindt het jammer dat af te knippen, voordat zijn vader het gezien heeft. Verder is ze erg aardig.
Ik ben vanmorgen al onze vuile kleren gaan wassen in het washok. Dat is een grote kamer met ingebouwde waterbakken aan weerskanten en in het midden een grote stenen tafel om op te boenen.
-----------------------------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------------------------------------------
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage