INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19859339 Bezoekers
38 Bezoekers online
Bangka en Onderhorigheden.
Dit gewest (residentie) omvat tevens de afd. Bangka beide onder de resident, is verdeeld in 5 onderafdelingen:
De hoofdpl. is Pangkalpinang.
Het voormalige gewest Billiton onder een assistent-resident ressorteert nu onder het gewest Bangka en Onderhorigheden en wordt bestuurd door een Controleur B.B. met standplaats tandjongpandan. De onderhorigheden bestaan uit de omliggende eilanden, alle, met uitzondering van Poelau Lepar, zeer klein.
Bangka heeft 205.432 inwoners, Biliton 73.409, w.o. respectievelijk 990 en 640 Europeanen,
107.482 en 44.094 Inlanders en 96.961 en 28.675 Chinezen en andere vreemde oosterlingen.
Economisch is het gewest overwegend Chinees.
De inheemse inwoners van Bangka en Billiton zijn Maleiers, van oorsprong dezelfde als de inheemse bewoners van de residentie Palembang: straat Bangka is ook vrij smal.
Bangka en Billiton zijn echter niet overheerst geweest door Javanen; hier vinden wij hen dus vrijwel onvermengd.
Men noemt hen orang Lom.
Ze zijn niet geïslamiseerd, evenals de Koeboes en de orang Benoewa maar wat beschaafder en niet zwervend.
Ze zijn dun gezaaid. Het gewest is zeer onvruchtbaar, daarentegen bekend om zijn grote rijkdom aan tin.
Het land is heuvelachtig en bedekt met licht bos.
De eilandjes er omheen zijn opgebouwd uit koraal.
De oppervlakte van het eiland Bangka is ongeveer drie-achtste van die van Nederland.
De zeer talrijke Chinezen zijn voornamelijk werkzaam bij de tin exploitatie.
De Klabatbaai in het noorden, bij de goenoeng Maras is als haven niet bruikbaar.
De hoofdpl. is Pangkalpinang.
Straat Bangka is goed bevaarbaar.
Bangka en Billiton worden gescheiden door de Gasparstraten.
Langs de kusten leven op schuiten de Orang Sekah.
Op Bangka wordt het tin van gouvernementswege geëxploiteerd door het bedrijf van de Bangka-tinwinning, op Billiton door een particuliere instelling, de Billiton Maatschappij.
Tin komt ook voor in Perak (Straits-Settlements), op de Karimoen-eilanden en op Singkep (res. Riouw en Onderhorigheden).
De oudste berichten omtrent tin exploitatie op Bangka dateren van 1710, toen het werd geëxploiteerd door de sultan van Palembang.
Deze stelde er in 1725 Chinezen te werk.
In 1823 is de exploitatie aan het gouvernement gekomen.
Deze geschiedt door Chinesche kongsi's (d.z. vennootschappen, eigenlijk gezamenlijk beheer).
De Chinezen hebben een sterk communaal- en familieleven.
(In West-Borneo hebben sommige kongsi’s zich ontwikkeld tot kleine republiekjes).
Met het vormen van kongsi’s bemoeit het gouvernement zich niet; wél met de exploitatie.
Het domein is van de Staat.
Het gouvernement verleent voorschotten, voornamelijk in rijst (die op Bangka weinig wordt geteeld) of olie en geld.
Bij het contract wordt de afleveringsprijs aan het gouvernement bedongen.
Door boringen wordt geschat hoeveel uit de grond te halen is, waarvan dus de prijs afhankelijk is.
Heel Banka is geëxploreerd ten aanzien van de tinrijkdom.
De rijkste delen worden niet alle het eerst geëxploiteerd, zodat niet de beste stukken het eerst uitgeput zijn.
Ligt het tin aan de oppervlakte dan spreekt men van koelitmijnen (koelit betekent huid, oppervlakte), ligt het diep dan heten ze kolongmijnen (kolong betekent kuil, gat).
Het tin bevindt zich oorspronkelijk in de rotsen en is verder verspreid door de rivieren.
Bij het ontginnen wordt de bovenste laag klei er af gespoeld.
Daartoe worden putten gemaakt, reservoirs.
Er moet natuurlijk voor gewaakt worden dat de afgespoelde klei andere plaatsen niet bederft.
Men begint in zo’n vallei van beneden af; de exploitatie geschiedt in de regentijd.
Een mijn is hier eenvoudig een diepe kuil.
Het tinerts is zeer fijn verdeeld- (Sn 02) en wordt uitgespoeld met doelangs (ondiepe bakken met platte bodem en opstaande rand) onder stromend water.
Dan begint het uitsmelten in de smelthut met ovens (SnO2+ C = CO, + Sn); C wordt door houtskool toegevoegd.
Dit gebeurt in de regel ’s nachts.
Verder moet de mijn worden drooggehouden door pompen (z.g. Chinesche kettingpompen).
Sommige mijnen heeft het gouvernement in eigen exploitatie.
Deze betrekkelijk primitieve methode heeft in de loop der tijden aanzienlijke verbeteringen ondergaan, maar de grondgedachte van de winning is hetzelfde gebleven.
De tinexploitatie op Billiton gaat op ongeveer dezelfde wijze.
Vroeger werd niet naar dit eiland omgekeken: het was een zeeroversnest.
Pas in 1850 is men er tin gaan zoeken.
Dr. Croockewit die er een onderzoek instelde kwam tot de conclusie dat het arm aan tin was.
C. de Groot vond er echter in 1851 rijke tinertsafzettingen.
De concessie tot vergunning van tin op Billiton werd in 1852 voor veertig jaar verleend aan Prins Hendrik der Nederlanden en V. G. baron van Tuyll van Serooskerken; in 1860 werd de Billiton maatschappij opgericht waarvan de eerste vertegenwoordiger de genoemde heer C. de Groot was die de exploitatie met grote bekwaamheid en voortvarendheid leidde.
Bij de nieuwe concessie verleend tot 1927 bedong de staat vijf achtste van het voordelig saldo van de winst- en verliesrekening.
In 1924 werd door het gouvernement van Ned. Indië en de Billiton maatschappij opgericht de Naamloze Vennootschap ,,Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton” (G. M. B.) eindigend eind 1948. (Zie ook onder Tin).
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage