INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19859473 Bezoekers
62 Bezoekers online
Haar halflange haren waren opvallend hoog op haar hoofd samengebonden in een klein staartje dat onophoudelijk heen en weer danste, maar het was de kleur ervan, zwart met de glans van model gepoetste schoenen, dat zijn aandacht had gevangen, een herkenningspunt in de hysterie van kleuren, bewegingen en vormen van een zonnige zaterdagmiddag in het winkelcentrum van Rotterdam. Hij was haar niet echt achterna gelopen, hij moest toevallig dezelfde kant op, maar hij had wel moeite gedaan om haar te naderen. Lenig als water vond ze haar weg door de kieren en gaten in de compacte menigte.
Af en toe dacht hij haar kwijt te zijn en voelde hij zich wegzakken in de massa, maar dan dook ze weer ergens op, opzettelijk leek het wel.
Klaas Hardeman had niet veel vrouwen gehad in zijn leven, maar ze hadden allemaal zwart haar gehad, met dezelfde glans. Dat was zo lang geleden dat hij het vergeten leek te hebben. Maar een paar jaar geleden was het verleden teruggekomen.
Sindsdien zag hij het weer, overal waar het was, even onontkoombaar als een naakte gestalte in de schijnwerpers van een auto op een donkere polderweg. Hij liep nu vlak achter haar. Haar billen waren klein en rond gevangen in een rood elastisch rokje, maar haar benen waren minder bruin dan hij had verwacht en…. Ze versnelde haar pas en veranderde abrupt van richting. Zonder erbij na te denken had Hardeman pas en richting bijgesteld. Links, links-rechts, links-rechts. Hij kon het nog steeds, dacht hij met enige trots, en op dat moment waren hun bewegingen zo synchroon dat Hardeman voor een ogenblik het gevoel had ook werkelijk bij haar te horen.
De jonge vrouw kwam met een schok tot stilstand tegen de draaideur van het warenhuis. Bijna was hij tegen haar aan gebotst, hij rook kaneel. Ze draaide haar gezicht naar hem toe. Een blanke vrouw, zag Hardeman tot zijn teleurstelling. Haar grote groene ogen keken hem vriendelijk aan maar zagen niets. De deur werd aan de binnenkant geblokkeerd door drie jongens, pubers herkende Hardeman onmiddellijk de nog onbesliste strijd tussen jeugd en volwassenheid. Ze lachten, die spontane verwijding van de mond die de tanden blootlegt en de wangen doet opzwellen, maar het zijn de ogen die de lach definiëren; haar lachten ze toe, Hardeman uit. Nee, minder nog. De kleine, magerslanke man die hun opa had kunnen zijn, in zijn te groot geworden deftige regenjas, was voor hen niet meer dan een kleurloos onderdeel van de achtergrond waartegen de vrouw in scherpe contouren als prooi zichtbaar werd.
In korte zwarte bomber jack leken ze slordig uitgevallen kopieën van elkaar. Ook in hun haarstijl, bijna helemaal kaalgeschoren, had hun hufterigheid een zekere uniformiteit verkregen. Geüniformeerde anarchie, dacht Hardeman nog met het begin van een glimlach op zijn lippen, maar vrijwel onmiddellijk voelde hij weer die alles verstikkende opwinding opkomen, rakend aan agressie, die hem de laatste tijd steeds vaker overviel en een misselijkmakende druk op zijn borst veroorzaakte. Ook dit was een verwaarloosde vriend uit het verleden. Een extreme vorm van paraatheid, voorbereid te zijn op het uiterste, één allesbeslissend moment, waarvoor je een fractie van een seconde, langer lukte meestal niet, alle beschikbare energie van lichaam en geest mobiliseerde in de gekromde vinger rond de trekker….
‘Je gaat geen ruzie maken hoor,’ herinnerde Hardeman zich de woorden van Olga, zijn vrouw, vlak voordat hij thuis in zijn auto was gestapt.
Op dat moment kwamen de jongens en de deur langzaam in beweging. Er zou geen ruzie komen.
Hardeman hield niet van de grote stad. Hij was geboren in Zwolle en had zijn jeugd voornamelijk in Amersfoort doorgebracht, en dat waren voor de oorlog nog dorpen. Hij woonde nu al meer dan dertig jaar temidden van de uitgestrekte bossen van de Utrechtse Heuvelrug, waarin je heel af en toe kon ontsnappen aan het geluid van mensen en auto’s.
Maar zijn liefde voor het platteland was tot ontwikkeling gekomen in Indië, in de kleine dorpen en gehuchten op Oost-Java, waar hij als jonge marinier direct na de oorlog voor koningin en vaderland had gevochten en ook de gewone liefde had leren kennen.
In Amsterdam was hij vijftien jaar niet meer geweest. Hooguit één keer in de zes maanden kwam hij in Rotterdam, omdat zijn zoon, Klaas junior, daar woonde, en dat leverde hem bijna altijd een fikse reparatie aan zijn auto op, een kras of een deuk, een afrukte ruitenwisser, een afgebroken antenne, en één keer de zijruit, de autoradio en zo ongeveer de helft van het dashboard. Eén keer was hij met de trein gegaan. Dat had hem een gescheurd colbertje opgeleverd toen hij zich mengde in een schermutseling tussen de conducteur en enkele jongeren die zaten te roken in een niet-roken rijtuig, en toen hij in het Centraal Station van Rotterdam twee politiemannen attendeerde op de uitgeteerde, naar bier en pis ruikende landloper die hem in de hal van het station bij de arm had gepakt en een autoradio had aangeboden, moest hij genoegen nemen met; ‘We moeten prioriteiten stellen meneer.’
Hardeman wist dat er mensen waren die hem en zeikerd vonden, al durfde niemand hem dat recht in zijn gezicht te zeggen. Het kon hem niet schelen. De lijdzaamheid waarmee anderen zich leken te schikken in de vervuiling van de samenleving had hij zichzelf nooit toegestaan. Iemand moest blijven opletten. In zijn bijzijn zou nooit meer gebeuren wat toen was gebeurd, toen niemand op hèm lette.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage