Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 20017516 Bezoekers

 27 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Mijn verhaal - voorspel 2

Amsterdam, Kattenburgkazerne, 27 juni 1946.

Klaas Hardeman was 17 jaar en elf maanden oud toen hij voor het eerst in zijn leven zijn handtekening zette onder een officieel document; het zou, een mensenleven later, tevens de belangrijkste handtekening van zijn leven blijken te zijn.
‘Je naam’, verduidelijkte een man in uniform aan de andere kant van de tafel terwijl hij met zijn wijsvinger een open plek aantikte onderaan een brief die Hardeman nog niet had gelezen, ‘daar’.
Het was een contract voor zes jaar als beroepsmarinier. Hardeman was opgelucht. Een jaar daarvoor, direct na de bevrijding, had hij zich al aangemeld als oorlogsvrijwilliger om de strijd aan te binden met het Keizerlijke Japanse leger, maar toen was hij nog te jong geweest en na de capitulatie van Japan had hij alle hoop opgegeven. Hij had op het filmjournaal in de bioscoop beelden gezien van de Japanse steden Hiroshima en nagasaki na het bombardement met de nieuwe Amerikaanse bommen, de zogenaamde atoombommen, en met open mond van verbazing zitten kijken naar de vernietigingskracht ervan. Hij had eerder al beelden gezien van gebombardeerde Duitse steden. Maar dat was anders. In de ogenschijnlijk totaal verwoeste brandende Duitse steden met hun ontelbare doden en gewonden was altijd nog iets, hoe weinig ook, over van wat er was geweest. Ruines weliswaar, van gebouwen én mensen, maar dwars door de puinhopen, de verwondingen, de razernij, het verdriet en de wanhoop heen was altijd nog iets zichtbaar van de menselijke veerkracht die de overlevenden in staat zou stellen om uit de bomkraters in hun leven omhoog te krabbelen en het verwoeste weer op te bouwen, steen voor steen desnoods. De beelden van de gebombardeerde steden Nagasaki en Hiroshima echter boden geen sprankje hoop op herstel. Alles wat daar ooit had gestaan of bestaan, alles wat daaraan herinnerde, alsook de herinnering zelf leek het wel, was weg, op een manier even definitief als een geamputeerd been verloren was voor het lichaam waaraan het had toebehoord.
Dit is ook het definitieve einde van alle oorlogen, had Hardeman gedacht toen hij de bioscoop had verlaten, maar Nederland had die Amerikaanse bommen niet en de muren hingen vol met affiches waarin jonge mannen werden opgeroepen om zich voor een termijn van zes jaar aan te melden als beroepsmariniers, deze keer om de orde en rust te herstellen in Nederlands-Indie, dat in het machtsvacuüm dat na de oorlog was ontstaan werd geterroriseerd door Indonesische extremisten die met de Japanners hadden gecollaboreerd.
Intussen waren de Nederlandse oorlogsvrijwilligers die minstens een jaar eerder waren opgekomen al op weg naar Nederlands-Indië
Of zes jaar lang of kort was, wist Klaas niet. Hij wist wel waar Nederlands-Indië lag. Dat wist hij van zijn moeder en van school.
Hij kende wel iemand die er was geweest, de broer van ‘kop’ Scheerder, de kruidenier op de hoek. Die was ook getrouwd met een vrouw van daar en die vrouw en hun twee kinderen waren de eerste zwarte mensen die Klaas in het echt zag. Hij had op school wel eens een getekende afbeelding gezien van een neger in Afrika, maar die was echt helemaal zwart met dikke rode lippen en in zijn gedrag een soort aap die een beetje kon praten. Deze vrouw was bruin en viel eigenlijk het meeste op door de soort klederdracht die ze droeg, net als de vrouwen in Spakenburg maar dan anders, en de kinderen waren net zoals hijzelf, alleen hun haar was zwart met een prachtige blauwachtige gloed en hun huid had een bruine tint waarbij zijn eigen huid eng wit afstak. Het waren de mooiste mensen die hij ooit had gezien en hij besloot om later ook zulke kinderen te willen hebben.
  Hardeman wist ook wat oorlog was. Direct achter hun huis in Amersfoort lag een reuachtig spoorwegemplacement met rangeerterreinen en een wagenwerkplaats, waar zijn vader werkte als autogeen lasser 1e klasse. In platte, open goederenwagons stonden naar schatting veertig Duits, 4-loops luchtdoelgeschut opgesteld. Tegen het einde van de oorlog werden er bijna dagelijks aanvallen uitgevoerd door Engelse jagers, met bommen en mitrailleurvuur. Als het luchtalarm ging, dan had hij nog precies 45 seconden om aan zijn moeder te ontsnappen en de zelf gegraven schuttersput te bereiken op het open veldje achter hun huis, grenzend aan het spoorwegemplacement. Van daaruit had hij een onbelemmerd uitzicht op het oorverdovende spektakel, de doffe, regelmatige stoten van het Duitse geschut, het scherpe geknetter van de mitrailleurs van de jagers, met dwars daardoorheen, als je ze kon oppikken met je ogen, de stilte van de vallende bommen, gevolgd door de altijd iets vertraagde maar alles overtreffende geluid van de inslagen ervan. Eén van de bommen had de voorgevel van een huis aan het pleintje in hun straat totaal weggeslagen. De bovenverdieping hun schuin naar beneden, de bedden waren netje opgemaakt en de schuifdeuren waren dicht.
Halverwege de oorlog, toen de Duitsers nog aan het winnen waren, werkte Klaas als veertienjarige in de vlees-en vleeswarenfabriek naast het spoor. De koninklijke Vleeswarenfabriek Noack. Hij moest pakketjes vlees en worst maken en die op een fiets met een grote mand voorop afleveren bij Duitsers die in de grote huizen woonden aan de ‘berg’, een villawijk, die zijn bijnaam ontleende aan het feit dat dat deel van de stad ietsje hoger lag dan de rest. Meestal kwam hij niet verder dan de voordeur waar iemand het pakketje aannam, maar in een van de grootste en mooiste huizen waar hij een pakket moest bezorgen, werd hij altijd in de hal van het huis binnen gelaten door een oudere mevrouw in een soort verpleegstersuniform maar dan mooier.
‘Kom schnell erin’ zei ze altijd op gehaaste maar vriendelijke toon, je kon horen dat ze Duitse was, terwijl ze hem aan zijn arm naar binnen trok alsof buiten een gure februaristorm woedde.
Dat was bijna nooit zo maar binnenkomen in de hal van dat grote huis gaf Klaas wel altijd even eenzelfde gevoel van opluchting in een striemende sneeuwstorm, nat en koud tot op het bot, het poortje van het gangetje naast het huis van zijn ouders bereikte. Hij moest daarna nog een stukje achterom voordat hij het bijkeukentje van het huis van zijn ouders had bereikt, maar het portje was als een soort finishlijn. Daar hield de pijn op. Daar was het gevaar geweken.
‘Klompen uit’, schreeuwde zijn moeder altijd, van ver, als ze de deur van de bijkeuken hoorde, maar daarna als ze hem zag, zei ze, op een toon die hij zich eigenlijk alleen voor deze ene specifieke situatie kon herinneren; ‘trek maar snel dat natte spul uit jong, dan maak ik een lekkere mok anijsmelk voor je.’
Maar terwijl thuis, in de beschutting van de bijkeuken van zijn ouders, alleen het slechte weer eindigde, en verder alles gewoon bij het oude bleef, was het binnentreden van de hal van het grote huis op de ‘berg’ het begin van iets nieuws.. Daar eindigde de wereld van Klaas en begon de wereld van rijke mensen, een fascinerende wereld waarin bijna niets herinnerde aan de wereld van Klaas.
De donkere houten vloer herkende Klaas wel als parket, en dat glom zo dat hij er de eerste keer niet op durfde te gaan staan. Op de vloer lagen twee grote tapijten die hem opvielen, niet vanwege de eenvoudige geometrische motieven, maar door de kleur blauw die erin was verwerkt, donker maar tegelijkertijd ook fris en uitzonderlijk helder als er zonlicht op viel door de grote ramen in de erkers links en rechts van de voordeur. Klaas had nog nooit zo mooie kleur blauw gezien. Mooi, Klaas kende het woord, maar hier, in de hal van het huis op de berg werd het woord voor het eerst gekoppeld aan een hem onbekende zintuiglijke sensatie, bijna even krachtig als de zintuiglijke sensatie die was Klaas wel heel goed kende; ‘lekker’. In de wereld van Klaas bestonden voornamelijk noodzakelijke dingen. Met aangename uitschieters naar leuke dingen, handige dingen en lekkere dingen, maar ‘mooi’ was in de wereld van Klaas geen optie.
De oudere dame in het mooie uniform verdween achter een kleine deur links in de hal, en in haar plaats kwam een minuut of vijf later altijd een andere, jongere vrouw terug, maar via twee grote schuifdeuren direct in het verlengde van de voordeur.
Zij was een Nederlandse vrouw, ze sprak zonder Duits accent maar op een manier die zijn moedig deftig en zijn vader kouwe kak zou noemen, en over de manier waarop ze was gekleed zou zijn moeder zeggen; ‘ze leek de koningin wel’. En voor iemand die wel de koningin leek, viel het Klaas op hoe aardig ze was voor hem. Ze gaf hem altijd een stukje van de worst die hij zelf had gebracht. Klaas at het altijd op. Deze vrouw wist niet dat Klaas in de fabriek er zijn uiterste best aan deed om niets te kort te komen.
Als Klaas alleen was met zijn moeder, dan vertelde hij wel eens over deze kleine, maar voor hem veelbetekende belevenissen en dan begon ook zijn moeder uitgebreid te vertellen over de tijd dat zijzelf als veertienjarig meisje had gewerkt bij een familie met een buitenlandse naam die ze nog steeds niet kon uitspreken. Die hadden ook een grote hal in het midden van het huis met een enorme grote ronde trap naar de bovendiepingen. En ook overal waar mooie dingen. Aan de manier waarop ze het woord mooi uitsprak wist Klaas dat zij wist waarover ze sprak. Dat huis was zo groot dat het onbegonnen werk was om iedereen te roepen als het eten was opgediend. Bovendien wilde meneer niet dat er werd geschreeuwd in huis, mevrouw lag bijna altijd op bed, een ziekte uit Indië  wist meneer Lagerweij, die beneden de baas was  over het personeel. In plaats daarvan sloeg meneer Lagerweij één op de grote gong, ook uit Indië, die in de hal hing aan een prachtig uitgesneden raamwerk. Dat was een zachte maar volle klank, met een galm die zich onzichtbaar tot in de verste uithoeken van het huis verspreidde. Dat waren ook hele aardige mensen, al zag je ze natuurlijk bijna nooit.
Maar met kerstmis kwam meneer altijd naar de bijkeuken beneden, waar een kerstboom stond, om persoonlijk alle dienstmeisjes en tuinjongens een hand te geven en een zalig kerstfeest te wensen. Een keer was hij bij haar iets langer stil blijven staan en had hij tegen haar gezegd, ‘jij bent toch Alberta, is het niet?’. Ze had er een kleur van gekregen, zo trots was ze geweest. Als ze erover vertelde dan bloosde ze nog en ook Klaas voelde iets van trots.
‘Allemaal schoften,’ zei zijn vader altijd als hij er toevallig iets over opving. ‘Alles wat die lui hebben, hebben ze gekregen over de ruggen van anderen, van mensen zoals ons, en daar moeten we ze godverdomme nog dankbaar voor zijn ook.’
‘Pa, let op je woorden.’
‘Dieven zijn het, allemaal. Maar er komt een dag en dan gaan ze allemaal voor de bijl.’
Zijn vader keek erbij alsof hij iets wist wat zij nog niet wisten.
‘Luister maar niet naar je vader, jong. Het is allemaal de kift.’
‘Mooi niet’, protesteerde zijn vader, in de enige context waarin hij woord mooi gebruikte.

Klaas wist ook dat een oorlog was te winnen en dat leek nog spannender dan de oorlog zelf. Nooit zou hij vergeten hoe de Canadese bevrijders in hun tanks door de straten van Amersfoort reden in een oneindige haag van juichende mensen. Ze bestonden dus echt, de helden die Klaas uit de bioscoop kende. Ze deelden chocola en sigaretten uit. Meisjes en vrouwen klommen op tanks en vrachtwagens en zoenden de soldaten alsof ze met hun tongen iets uit elkaars mond probeerden te nemen. Hij wist niet wat het was maar je kon zien dat het lekker was. Anneke de Graaf, hun overbuurmeisje, was een van die meisjes. Klaas had haar enkele jaren daarvoor in het poortje naast hun huis ook zo bezig gezien met Harrie Goeree, de oudste zoon van de fietsenmaker om de hoek, haar linkerbeen, bloot tot halverwege haar dij en wit als melk, om de heup van Harrie geklemd. Hij had nog een cent gekregen van Harrie in ruil voor de belofte dat hij tegen niemand iets zou zeggen. Toen zijn moeder hem drie uur later vroeg waarom hij zo stil was en ze boos op hèm werd toen hij vertelde wat hij gezien had, had hij al begrepen dat hij getuige was geweest van een zeer ernstige zaak en tijdens de triomftocht van de Canadese bevrijders was hem duidelijk geworden dat een uniform de kortste weg was naar die zaak. Hardemans wereld was weer iets groter geworden. Had de wereld tot dat moment slechts bestaan uit kinderen en volwassenen, goeie en foute mensen, soldaten en niet soldaten, gewone mensen en rijke mensen, daar waren nu mannen en vrouwen bij gekomen.
Maar toen even plotseling als het was begonnen, was het over. De helden waren verdwenen, het gejuich was verstomd en hij hoorde weer iemand over school praten. Was het maar weer oorlog, dacht hij dan, soms, stiekem.

Copyright © A.E.O. Hartsuiker - All Rights Reserved

Creatie datum: 21/06/2017 11:50
Categorie: - Hartsuiker, Cees
Pagina gelezen 8476 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië