INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19753548 Bezoekers
13 Bezoekers online
Toen Klaas in een konvooi van groene legertrucks de kale winterbossen van Doorn binnenreedt voelde hij de adrenaline door zijn lichaam stromen. Hij had lang uitgekeken naar de overplaatsing naar Doorn. Toen hun Eerste Militaire Vorming in Bergen op Zoom erop zat mochten ze zich al marinier noemen en een stropdas dragen als ze de wal op gingen, maar hier in Doorn zouden ze pas echt marinier worden. Terwijl in Bergen op Zoom de nadruk had gelegen op hoe je model te gedragen en te bewegen in een militaire organisatie, zouden in Doorn de operationele kanten van het militaire bestaan aan de orde komen, de zogenaamde velddiensten, de militaire technieken en tactieken van bewegen, kruipen, sluipen, het graven van schuttersputten en andere onderkomens in de grond. Ook de gevechtsopleiding zou in Doorn veel meer aandacht krijgen; geweerschieten, bajonetvechten en handgranaatwerpen, het echte werk dus. Een bijkomend voordeel was dat Doorn veel dichter bij Amersfoort lag zodat hij verlofdagen gemakkelijker thuis in Amersfoort kon doorbrengen
De kazerne viel tegen. Die in bergen op Zoom was niet best geweest, maar in Doorn was alles nog veel beroerder. Ze werden gelegerd in houten barakken die voor een deel door de Duitsers waren gebouwd. Klaas kwam met zijn bak in een barak die achter op het kazerneterrein stond. De barak, die een dertigtal mariniers moest huisvesten, bestond uit drie delen: het voorste gedeelte was een slaapzaal, het middenstuk was eetzaal en het achterste gedeelte was weer een slaapzaal. De onverwarmde wasbarakken en de toiletten waren buiten en regelmatig bevroren. In het slaapgedeelte van de barak stonden links en rechts, dubbele bedden tegen de wand, in het midden metalen kasten, en om de zaal te verwarmen stond bij de ingang een kleine potkachel, die alleen zichzelf leek te verwarmen want als je een meter van de kachel af stond merkte je niet meer dat hij brandde.
Ze hadden nieuw kader gekregen. Het kader dat ze in Bergen op Zoom hadden was daar achter gebleven. Ook de samenstelling van de bakken was door overplaatsingen over en weer veranderd maar ze kenden elkaar wel van gezicht en waren gauw aan elkaar gewend. Ook hier kregen ze een bed en een kast aangewezen, die ze weer model moesten opmaken en inpakken.
De nieuwe baksmeester kon nog harder schreeuwen dan de vorige in Bergen op Zoom. Hij sliep bij de deur die naar de eetzaal ging. Ook hij was druk bezig zijn kast in te ruimen. Toen hij klaar was begon hij iedereen op te jutten, het duurde hem allemaal veel te lang en ze konden er nog steeds niets van.
Ze aten in Doorn aan bakstafels, waar tien tot twaalf man aanzaten. Aan het hoofd van de bakstafel zat een kaderlid. Er waren zogenaamde zeuntjes., mariniers die voor het eten zorgden. Die hadden de bakstafel gedekt met kleine broodplankjes, stenen mokken en voor iedereen een mes en vork. Op elk broodplankje lag een tiende deel van een pakje margarine. Voor het eten werd eerst gelegenheid gegeven om te bidden. Dat was geen soldatengrap merkte Klaas net op tijd, toen bijna de helft van hun bakstafel begon te bidden. Bij Klaas thuis werd niet gebeden. ‘Alle kerken, maar vooral de Roomsen, zitten in een complot met het grootkapitaal,’ zei zijn vader altijd, en na de oorlog kwam daar nog bij dat ‘ze allemaal hebben geheuld met de moffen’. Toen Klaas klein was, was er ooit een pastoor bij hun thuis geweest. Die ochtend had het gasbedrijf ontdekt dat zijn vader de afgesloten gasleiding zelf had omgeleid buiten de gasmeter om. Hij kwam er met een waarschuwing, nadat hij had beloofd dat hij het nooit meer zou doen en ook nooit meer medewerkers van het gasbedrijf zou bedreigen met zijn 28 inch Baco, waarmee hij aan het spoor werkte en die verzorgde als een geweer, maar hij was nog steeds kwaad. De pastoor was heel snel verdwenen en is nooit meer teruggekomen.
Het was de koudste winter in mensenheugenis. Per dag waren slechts twee kolenkitten eierkolen beschikbaar per barak. Dat was niet eens voldoende om de kachel zelf de hele dag warm te houden. De kleine kantine was iets beter verwarmd maar daar was het ’s avonds zo vol dat je in ademnood kwam. Er werd veel gekankerd. Er waren zelfs mariniers die er openlijk over spraken het Korps te verlaten. Dat kon helemaal niet meer want de proeftijd van drie maanden was allang voorbij, en voor het eerst begon Klaas iets te begrijpen van de duur en de aard van het contract waaraan hij zijn handtekening had verbonden. Toch bij hem geen gevoelen van twijfel. Ook hij had altijd de pest gehad aan kou maar als het bijna meer te harden was, dacht hij aan Indië, waar het altijd warm was, en deze kou was de enige manier voor hem om er ter komen.
‘Wat heb jij toch met dat stomme Indië?’ vroegen zijn maten als hij er weer over begon.
‘Mijn opa heeft vroeger in Indië gediend en heeft me er veel over verteld,’ had hij verzonnen. Hij wist het zelf ook niet. Hij was er nooit geweest, had er geen familie die er ooit was geweest en ook uit andere bron had hij geen kennis van Indië, maar hij voelde of hij Indië kende, als een vage maar heerlijke jeugdherinnering. Soms zag hij beelden van landschappen met bergen die hij nooit gezien kon hebben, vol met allerlei tinten groen, in niets gelijkend op de saaie kleuren in het Soesterkwartier in Amersfoort, waar bijna allemaal mensen van het spoor woonden. Hij had ontdekt dat hij die beelden kon oproepen door thuis heel dicht bij de potkachel te gaan zitten. Als zijn gezicht behaaglijk begon te gloeien dan hoefde hij alleen nog maar zijn ogen te sluiten. Maar hij moest wel helemaal alleen zijn. Hij had het nooit iemand verteld, zelfs zijn moeder niet.
De eierkolen waren bijna helemaal op, dus vanaf halverwege de middag was het steenkoud in de barakken. ’s Morgens bij overal hingen de condensdruppels aan het plafond en waren je dekens nat van de jongens die in het bovenbed sliepen. De opleiding ging gewoon door, maar toen op een dag tijdens het appel binnen 15 minuten bij meer dan 10 mariniers bevroren oren werden vastgesteld, nam de militaire leiding een uniek beslissing in het bestaan van het Korps Mariniers. Het winterverlof ging vervroeg in, dat wil zeggen met onmiddellijke ingang.
Omstreeks eind januari was de verlofperiode voorbij en moesten ze zich terug melden in Doorn. Maar in die paar weken was veel brandsof uitgespaard en kregen ze wat extra’s. Ook de kou was minder geworden waardoor het weer mogelijk was om met de oefeningen door te gaan. Daarmee waren ze achterop geraakt. Die achterstand moest worden ingehaald. Onderhoud wapens, kleding en uitrusting, normale scheepstijdactiviteiten, moest nu allemaal in de avonduren gebeuren. De velddienstoefeningen werden gehouden in de bossen aan de overkant van de kazerne. In Bergen op Zoom hadden ze een beetje velddienst gedaan en dat vonden ze pittig, maar wat ze in Doorn deden grensde aan het ongelooglijke. Iedere dag opnieuw de bossen ingejaagd. Ze kropen meer langs de grond dan dat ze erover liepen. En als ze liepen dan was het in de looppas. Zitten deden ze alleen in schuttersputten, nadat ze die eerst zelf hadden gegraven uiteraard, of hadden uitgehakt met pikhouwelen als de grond bevroren was.
’s Avonds zaten het zand en de modder tot in je anus en in de kleinste geweeronderdelen. Er was geen tijd meer om te passagieren. Alle tijd hadden ze nodig om hun kleding en wapens in orde te brengen voor de volgende dag, want dan moest alles er weer als nieuw uitzien.
De schietoefeningen werden gehouden op de Leusderheide. Ze werden daar behalve door hun eigen kader ook begeleid door officierskandidaten, afgekort OC’ers. Die waren niet veel ouder dan Klaas en eigenlijk ook nog in opleiding, maar omdat ze HBS hadden gehad in opleiding voor reserveofficier. Dat waren ze nog lang niet en oorlogservaring hadden ze ook niet, maar ze gedroegen zich alsof ze de commandant zelf waren, behalve natuurlijk als de commandant in de buurt was. Het gewone kader kon vervelend zijn maar de OC’ers waren bijna allemaal echte klootzakken.. Ze lieten hen net zo lang rennen over de hei tot ze bijna geen adem meer konden halen. Daardoor waren de schietresultaten ook onder de maat.
‘Dat moet nou marinier worden. Hebben ze even een looppasje gedaan over de hei en ze kunnen al geen olifant meer raken. Wat een slappe zakken! Als dat driehonderd procent verbetert dan wordt dat een heel kort verblijf voor jullie, in de Oost. De ploppers hebben jullie gauw een gaatje in je kop geschoten. Moet je dat zooitje zien staan. Het is om te janken. Wat een schurfies!’
Toen we in de kazerne terug waren vielen we voor dood op onze bedden, maar niet voor lang
‘Sodemieter van die nesten af. Ga aan je wapens bezig, die staan daar te verroesten.’
De baksmeester was niet mee geweest en hij zag er uit om door een ringetje te halen.
‘Hé Hardeman, wat ga je doen, man,’ brulde de korporaal.
‘Ik ga even naar de wc, korporaal,’ antwoordde Hardeman stram in de houding.
‘Dat doe je maar in je eigen tijd. Heb je je wapen al schoon,’ gilde de korporaal.
‘Nee korporaal. Maar ik ben er mee bezig.’
‘Wil je weglopen van je wapen dat uit elkaar ligt? Hoe haal je dat nou in je stomme hersens, man! Donder op en maak je wapen schoon!’ De korporaal was in alle staten.
‘Jawel korporaal, maar mag ik eerst even naar de wc?’’ probeerde Klaas nog. De korporaal sprong uit zijn vel.
‘’Ben je godverdomme nou helemaal besodemieterd, Hardeman. Ik zeg nog geen seconde geleden tegen je dat je je wapen moet schoonmaken, en nu wil eerst naar het schijthuis. Je maakt je wapen schoon en daarna kan je naar het schijthuis, heb je dat begrepen Hardeman?’ De korporaal stond bijna met zijn gezicht tegen het gezicht van Klaas aan. Hij rook naar appel. Weer zo’n, Duitse Fritz
‘Ik heb het begrepen, korporaal,’zei Klaas terwijl hij als een blok beton in de houding stond.
‘Godverdomme, wat een hufter,’ morde de baksmeester nog na terwijl hij de barak verliet. Het was nog even stil in de barak. Klaas stond nog in de houding.
‘Zo, Klaas, moet je nog poepen of is het al opgedroogd,’ zei een marinier lachend.
Iedereen lachte smakelijk mee.
Ondanks de kou gingen de velddienstoefeningen in de bossen aan de overkant van de kazerne gewoon door. De lange jekker aan, onze rugzak op de rug en daar gingen we weer. In de looppas natuurlijk want gewone pas bestond niet meer. Het kader liep voorop en naast het peloton liepen drie OC’ers mee.
‘Kom op slappelingen, loop er niet als een stelletje zoutzakken bij. Blijf in de pas lopen. We zitten niet op kostschool hoor.’
Ze liepen nog steeds in de looppas, hun wapens in de draaghouding voor de borst. De rugzakken hingen als hobbezakken op hun rug. De helm op het hoofd. Ondanks de kou werden ze warm. De hoofden liepen rood aan.
‘Hou dat geweer goed vast, hufter. Of zal ik er nog een paar op je bult hangen, dan leer je het wat sneller.’
Toen ze een flink eind in het bos waren, werd er halt gehouden. Het peloton werd gesplitst in drie groepen. De drie OC’ers namen elk een gedeelte. Het kader verdeelde zich onder de drie groepen.
Een OC’er deed het woord. ‘We gaan eerst maar eens beginnen jullie te leren hoe je je met je pens op de grond moet laten vallen als die ploppers op je schieten. Als er wordt geroepen ‘dekken’’ dan laat je je zo snel mogelijk plat op ,de grond vallen. Via de kortst mogelijke weg. Dus niet als de stervende zwaan.’ Klaas probeerde zich voor te stellen hoe een zwaan stierf. ‘Maak je zo plat mogelijk.’
De klascommandant was er ook bij komen staan. ‘Dekken!’
Een paar mariniers lieten zich onmiddellijk vallen, waarna de rest volgde.
‘Jezus, wat zullen die ploppers lachen als ze jullie tegenkomen,’ zei de sergeant sarcastisch, ‘Dat moeten we dus nog flink oefenen. We vallen als één man en dus niet een voor een. ‘OPSTAAN!’ de mariniers krabbelden overeind en begonnen hun kleding af te kloppen.
‘DEKKEN!’ De mariniers keken verbaasd op.
‘DEKKEN’
De mariniers lieten zich snel weer op hun buik op de vochtige bosgrond vallen.
‘Mensenlief, wat een stelletje harken. Het duurt veel te lang. Niet eerst om je heen gaan zitten kijken wat er aan de hand is want dan zijn jullie al dood voordat je de grond raakt. OPSTAAN LOOPPAS!’
De mariniers zetten het op een lopen.
‘’Ik heb gezegd, looppas, jullie hoeven niet mee te doen aan de Olympische spelen. Probeer eerst maar eens behoorlijk te dekken.’
‘Breng je zus maar eens hier,’’ zei Jan Jolink zachtjes, maar een OC’’er had kennelijk iets gehoord.
‘Had jij commentaar, Jolig?’
‘Jolink, sergeant. Het was niets bijzonders.’
‘Hou dan je kiezen op elkaar, Jolig of Joling. Een letter meer of minder, op een grafzerk maakt het niet meer uit. Zorg ervoor dat het niet zover komt.’
Jan Jolink keek naar Klaas, die knipoogde. Ze trokken al enkele weken met elkaar op.
‘DEKKEN!’
‘Godverdomme Jolink, nu was jij de laatste. Je had beter je kiezen op elkaar kunnen houden, dan had je nou beter bij de les geweest.’
‘Krijg de hik, man!’’, zei Jolink in zijn Noord-Hollandse dialect. De OC’er had het niet door want hij stond alweer op het achterwerk van een marinier.
‘Moet je een kogel in je reet hebben, marinier? We gaan net zolang door tot jullie het leuk gaan vinden. OPSTAAN!’
‘DEKKEN’
‘OPSTAAN!’
‘LOOPPAS!’
‘DEKKEN!’
Later kwam daar nog tijgeren bij, je zo laag mogelijk bij de grond naar voren verplaatsen met je geweer voor je op je onderarmen om te voorkomen dat er zand of ander vuil inkwam. Klaas vond het allemaal prima. In de modderige bosgrond zagen er binnen vijf minuten uit als beesten. Daarna maakte het allemaal niet meer uit, viezer kon je niet meer worden, en naarmate je moeier werd, werd het ook echter. Echt leuk werd het niet maar het gaf toch voldoening te merken dat het sneller, platter en beter kon.
‘Hou je geweer van de grond, zak en druk je reet omlaag GODVERDOMME. Een kogel in je kont, je maten in de stront. OPSTAAN, LOOPPAS, vlugger, vlugger, VLUGGER.”
‘HALTHOUDEN
In een fractie van een seconde lag Klaas plat op de grond, een dode tak in zijn val onder zich verbrijzelend. Gespannen tuurde hij de rand van de sawa af. Ze konden overal zitten die ploppers, in het bamboehutje langs het smalle pad op de grens van de sawa en bos maar waarschijnlijk ergens in het dikke struikgewas onder de bomen. Kom Op,laat je kop heel even zien en ik knal er een mooi gaatje in.
‘Gaat ‘ie lekker, Hardeman?’ Klaas keek op en zag dat hij als enige op de grond lag, zijn geweer in aanslag, de vinger aan de trekker. ‘Ik zei halthouden zak, niet dekken,’ schreeuwde een OC’er. ‘Je krijgt straks gelegenheid genoeg om met je kloten in de sawa te liggen, als jullie van alle kanten worden beschoten door de ploppers.’
We gingen in looppas terug naar de kazerne. We zaten helemaal onder modder. Bij de poort werd ‘gewone pas’ gecommandeerd, ‘links, rechts, een, twee, drie, vier.’’ En we marcheerden stram in de houding de poort binnen. De commandant zou eens vanuit zijn hut kunnen kijken.
In de barak werd flink geklaagd. Vooral de OC’ers moesten het ontgelden. ‘Ach het hoort er allemaal bij’, zei Klaas nadat hij zijn vieze kleren had uitgetrokken en languit op zijn bed was gaan liggen.
‘Jou maakt het geen moer uit wat ze met je doen. Als je maar gauw naar de Oost kan hé?’ zei Jan Joling.
‘Ja Jan, hoe eerder hoe liever. Het duurt mij hier al lang genoeg. Maar nog een paar maanden en dan zit onze opleiding erop. En dan gauw naar de Oost.’
‘Ik heb gehoord dat er mooie wijven zijn in de Oost Klaas,’ zei een marinier, ‘ En dat we allemaal een baboe krijgen. Jij bent toch de mooie jongen van onze klas. Het zal voor jou geen moeite kosten om aan een vrouw te komen.’
‘Ik zie Klaas al plat gaan met zo’n vrouwtje,’ lachte een andere marinier, Jaap Meertens.
‘Als ik plat ga met zo’n mooi vrouwtje, Jaap, dan haal ik jou er niet bij. Dat kan ik zelf wel af,,’ zei Klaas terwijl hij zich probeerde voor te stellen hoe dat zou zijn. Hij had het nog nooit echt gedaan, maar dat ging verder niemand wat aan.
‘Ik zou voor alle zekerheid toch maar een paar spaken meenemen. Die kan je in stukjes knippen en gebruiken om je pik mee te spalken, anders wordt het niks,’ zei Peitje de Rat, zo genoemd vanwege zijn spitse neus.
Klaas hoorde het al niet meer. Hij zag weer beelden, maar er kwamen geen vrouwen in voor. Nog steeds alleen maar landschappen, prachtige kleuren groen en vooral ook weer dat zorgeloze gevoel van van intens geluk.
‘Wat staan jullie godverdomme te doen,’ schreeuwde de baksmeester die de barak kam binnenrennen.. Klaas sprong van zijn bed af. ‘Hebben jullie je jekkers al schoon? Zo dadelijk gaan we schaften en dan is er geen tijd meer en staan er op baksgewijs bij als een stel viezeriken. Ga als de donder bij je kast bezig. Laat ik straks niet merken dat er niets gedaan is aan jullie kleding, dan heb ik wel een leuk klusje,’ Klaas kende klusjes De wc-ruimte of wasbakken schoonmaken. Met een tandenborstel, je eigen tandenborstel. ‘ Na het baksgewijs bajonetvechten,’ vervolgde de baksmeester, en hij keek de zaal rond alsof hij nu alvast iemand wilde uitzoeken om aan zijn bajonet te rijgen. ‘ Aan het werk nu, ik wil straks alleen maar glimmende knopen zien.’
Voor het bajonetvechten werden eerst oude geweren uit de wapenkamer gehaald. De les werd gegeven door een OC’er. Tijdens de les werd ons vooral bijgebracht hoe je met een geweer moest vechten als je zonder ammunitie kwam te zitten, of als je man tegen man gevechten moest aangaan. Er waren allerlei houdingen en uitvallen.
‘LANGE STOOT!,’ brulde de OC’er.
‘Jezus Christus, wat een stel harken. Uitvallen, val naar voren. Steek die bajonet in de strot van de tegenstander.’
‘Lange stoor met opslag.’
De mariniers maakten een lange stoot en daar gelijk achteraan werd de kolf van het geweer met een flinke zwaai van onder naar boven gebracht om de tegenstander in zijn kruis of onder zijn kin te raken als hij de eerste lange stoot met de bajonet had weten te ontwijken.
‘Kom op harken, een beetje meer pit. De vijand staat ook niet te snurken. LANGE STOOT!.’
‘HEEE!’ Galmde het over het exercitieveld. Dat was een stuk leuker.
‘KORTE STOOT MET ZWAAI!’
‘HEEE!’
‘Kom op. die zwaai moet veel sneller, anders heb je een bajonet van de vijand in de rug.’
‘ZWAAI!’
‘HEEE!’
‘ZWAAI!
‘HEEE!’ De mariniers draaiden om hun as om de denkbeeldige vijand te ontwijken.
‘ZWAAI! LANGE STOOT.’’ De mariniers voeren de zwaai uit en steken met een lang stoot in de richting van de vijand.. De OC’er wist niet van ophouden. Steeds maar weer werden de oefeningen herhaald. Net zolang tot ze automatisch werden uitgevoerd. Als je tegenover een vijand stond dan moet je deze handelingen automatisch kunnen verrichten. De vijand wachtte niet af. Als marinier moest je de eerste zijn.
‘KORTE STOOT!’
‘HEEE!’
’s Avonds gingen ze bijna nooit meer passagieren. Er was altijd nog zoveel te doen, vooral schoon maken van wapens, kleding, uitrusting, en iedereen was aan het einde van de dag kapot. En elke dag werd de opleiding zwaarder. Hindernisbaan, gevechtsbaan, hardlopen. De sportinstructeurs wisten van wanten. Het kwam regelmatig voor dat er mariniers in elkaar stortten van vermoeidheid. Maar die werden dan weer opgepept, en daarna ging het weer verder. Harden, werd dat genoemd. In Indië moesten wij het gaan maken! Daar lag de vijand op de loer, de klere ploppers, de zwartjoekels, de moordenaars, en wij moesten die lui opruimen om het volk weer de kans te geven normaal te kunnen leven. Het was maar een klein stelletje boeven, schurken, aanhangers van de grootste boef Soekarno, maar ze waren levensgevaarlijk. Dus er moest hard worden aangepakt. Zwakkelingen zouden het onderspit delven. Nu hadden ze de kans om te leren hoe ze die ploppers moesten afmaken. Niets was te gek. Dagmarsen, afmattingsmarten, net zo lang tot het je zwart voor de ogen werd. De OC’ers zouden waarschijnlijk met hen mee gaan en zij moesten er van overtuigd zijn dat zij goede mariniers meekregen. Ze werden dus afgebeuld, afgeknepen door hen. Ze waren minder dan beesten. ,Trekhonden waren ze, niets was er goed.
Het werd voor een aantal mariniers zo erg dat ze hun ontslag aanvroegen. Zij wilden weg bij het roemruchte korps mariniers. De opleiding was voor hen te hard, te beestachtig. Maar ze waren zo maar niet weg bij het Korps. Bij het toelichten van hun verzoek werden ze opgehemeld, dat ze juist zo goed waren, dat ze juist zo goed hun best deden, dat zij de mensen waren die het Korps nodig had. Vele verzoeken tot ontslag werden weer ingetrokken. Slechts een enkele mariniers gingen echt met ontslag.
Maar aan de keiharde opleiding kwam een eind. Negen maanden lang waren ze afgeknepen en gepest. Grote sterke kerels zagen er uit alsof ze uit een concentratiekamp kwamen. Maar dat was schijn. Ze waren oersterk, ja mager, maar oersterk, gehard, keihard, zowel fysiek als mentaal. Als machines voerden zijn hun opdrachten uit.. Ze hadden ook geleerd wat kameraadschap was. Ze wisten dat ze elkaar nooit in de steek mochten laten, onder welke omstandigheden dan ook. Ze wisten dat ze raak moesten schieten tijdens een gevechtshandeling. Ze konden lange afstanden lopen met zware marsbepakking op de rug, onder de meest slechte weersomstandigheden. Ze wisten hoe ze met handgranaten moesten omgaan en ze konden met geweer en bajonet vechten. Ze kenden alle kneepjes van het mariniersvak. Ieder vijand doodde je tweemaal. Je zorgde er voor de snelste te zijn Het was HIJ of JIJ! Twijfel nooit! Ze waren klaar om voor Koningin en Vaderland te dienen bij het Korps mariniers. Wat was Klaas trots in zijn battle dress en blauwe baret met anker. Hij was marinier.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage