Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 19406050 Bezoekers

 16 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Mijn verhaal - Nederlands Indië 18

Voor ons bataljon was de tijd in het Modjokertose verstreken. Het bericht kwam dat wij naar Djember en omgeving gingen. Deze plaats lag ongeveer 240 kilometer ten oosten van Soerabaja. Modjokasri as voor ons toch nog een post geworden waar wij een dode hadden opgelopen. In eerste instantie dachten wij toen wij daar kwamen dat we wat rust zouden krijgen. Maar dat was niet echt zo.
Uiteindelijk bleek dat er toch veel ploppers in de streek zaten. Maar er waren door ons toch enkele ploppers om zeep geholpen. Een schrale troost voor marinier De Wilde.
 Op 20 september vertrokken we naar Djember. Het was een lange vermoeiende rit. De GMC’s en M5’s waren niet geschikt voor zo’n lange reis over slechte wegen. De mariniers zaten er niet erg gemakkelijk op de houten banken. Toen wij arriveerden in Djember zaten we onder het stof. De bataljonsstaf werd gelegerd in de stad Djember. Onze compagnie “L” reed door naar Rambipoetji, ongeveer 12 kilometer ten zuiden van Djember.
De compagnie werd gelegerd in een rijstfabriek. Daar waren we iet zo gek op. Het was beter dat je niet in de buurt van de compagniestaf werd gelegerd want dan liep je teveel in de kijkert en dan moest alles model gaan. Al snel waren we geïnstalleerd  en werden we voor de wacht ingedeeld..
De volgende morgen kreeg de groep van sergeant Wikkers de opdracht naar een kleine postje te gaan, Majang.
Dat plaatsje lag bijna tegen Rambipoetji aan. Er was een post van het Rode Kruis in de buurt en die post moest worden beschermd.
De opvolgendcompagniescommandant ging met ons mee. Dat was helemaal vervelend. Je kunt al helemaal niets doen als er een officier op de post zat. Je kunt ze beter niet op je lip hebben zitten.
Sergeant Wikkers riep zijn groep bij elkaar en vertelde hen wat ze daar moesten doen.
‘Groep twee, luister uit!. Morgenochtend gaan wij naar Majang. We moeten daar de Rode Kruis post beschermen.. We lopen geen patrouille. Het is alleen wacht lopen. De OCC gaat met ons mee. Controleer je wapen, en munitie voorraad. We vetrekken om 0700 uur.’
‘Voorlopig zijn we bij de compagniespost weg.’ Zei Jaap Meertens en hij flotste van zich af maar de flots mislukte en bleef aan zijn lip hangen.
‘Maar we hebben wel onze OCC op onze lip zitten. Dat is maar een vreemd mannetje met zijn dunne lippen,’zei Lammers.
‘We moeten maar afwachten. Ik zie ook liever geen officier bij ons. Maar de CC zal dit wel beslist hebben,’ zei Hardeman.
De dag was alweer voorbij. Omdat er niets te doen was zocht iedereen al snel zijn tampatje op. Ons peloton had deze nacht geen wachtdienst dus konden we een lange nacht maken. De nacht bleef rustig en waren goed uitgerust toen het snerpende fluitsignaal van een of ander ons wakker maakte. De hele compagnie moest zich ergens scheren en baden en dat viel niet mee.
De groep van sergeant Wikkers maakte zich daar niet druk om. Zij waren klaar om te vertrekken. In Majang zouden ze zich wel baden.
‘Als groep twee klaar is dan gaan we naar de truck,’’ zei Wikkers, ‘ Ik neem aan dat iedereen gegeten heeft.’
Iedereen was klaar voor vertrek en klommen op de truck. Onze rugzakken hingen aan de truck. Verder onze veldbedden in de kleine witte dekenzak ging ook mee.
Het wachten was op de OCC maar die liet niet lang op zich wachten. Hij klom in de cabine.  De chauffeur reed naar Majang.
De mariniers hadden de wapens zodanig bij de hand dat wanneer wij zouden worden beschoten direct klaar waren om terug te schieten.
’Ik ben benieuwd hoe dat postje is,’ zei Herker.
‘Dat weten we toch, wachtlopen,’ antwoordde Lammers.
‘Hé hé, wachtlopen, dat doen we toch elke dag. Ik bedoel hoe de omgeving zal zijn en in wat voor huis we terecht komen,’ zei Herker weer.
‘Nou de omgeving is tropisch en je komt net als altijd in een kamponghut te liggen,’’ zeikt Lammers verder.
Lammers zat zacht te grinniken en gaf Hardeman een duw in de zij. Hardeman zei niets en keek naar Herker. Deze had kennelijk een chagrijnige bui, hij zat nogal nors te kijken.
‘Ik zou wel een  aardig meisje willen tegenkomen. Hé, Klaasie, wat denk jij daarvan?’ Jaap Meertens was kennelijk goed wakker em hij flotst over de klep van de achterkant.’
‘Kijk jij een beetje uit, Meertens. Straks krijg ik een flots van jou in mijn gezicht,’ zei sergeant Wikkers scherp.
‘Ik spuug helemaal niet sergeant,’ antwoordde Meertens. Het was zo’n gewoonte geworden dat hij niets wist dat hij het deed.
‘Je denkt toch niet dat ik het verkeerd zie, marinier,’ ging Wikkers door. Hardeman voelde de prikkeligheid waarmee Wikkers sprak naar Meertens.
Jaap Meertens keek even met zijn zwarte prikogen naar Wikkers maar zei verder niets.
De gesprekken stokte. Op de straat liepen mannen met de pikolan aan de schouder. In hun swingende gang gingen zij voort. Vrouwen droegen hun last op hun hoofd. Zij wende zich enigszins af als de truck hen voorbij reeds. Vanwege de windvlaag. Anderen staken hun duim op. Na een klein half uur kwamen wij in Majang aan. De chauffeur kende kennelijk de weg want hij reed naar een groot stenen huis en pal er naast stond een kleiner stenen huis. In dit kleiner huis was de Rode Kruispost gelegerd.
De OCC stapte uit de stilstaande truck en liep naar de achterzijde van de truck.
‘Laat uw mensen maar uitstappen, sergeant,’’ zei de OCC. Dit soort commando’s was bijna altijd hiërarchie. De sergeant reageerde onmiddellijk.
‘Uitstappen en neem je barang en wapens mee,’ zei Wikkers.
De OCC liep naar het huis en ging naar binnen. Hij liep door de kamers en zette zijn officierstas in een kamer.
‘In deze kamer ga ik slapen, sergeant,’zei de OCC.
‘Goed, luitenant,’ antwoordde Wikkers.
‘Zoek groepsgewijs een slaapplaats en zet je tampat op.’zei Wikkers tegen de mariniers.
‘Ploegscommandanten lopen jullie even mee,’’ zei Wikkers. We moeten een paar plaatsen zoeken waar we de wachtposten plaatsen.’
Sergeant Wikkers liep met zijn ploegscommandanten rondom het huis en wees te plaatsen waar alarmstellingen moesten worden gebouwd.
Toen Wikkers met zijn mannen weer in het huis was zei hij,’ Luister uit! Er moesten een paar alarmstellingen worden gebouwd. Gebruik de zandzakken die op de truck liggen. Twee zandzakken hoog.. Je moet er goed achter kunnen liggen. Jullie weten zelf wel hoe het moet. Maak het snel af. De BAR’s zijn het hoofdwapen in de alarmstellingen.
‘Hardeman zet je mensen  rondom het huis. Zij zijn de wachtposten nu. Als de alarmstellingen klaar zijn dan worden deze bemand,’ zei Wikkers.
De OCC had meegeluisterd en was het er kennelijk mee eens. Hij zei wel, ‘ sergeant, iedereen blijft de hele dag gekleed. Het is toegestaan in een groentje te lopen. De wachtposten zijn ook geheel gekleed. Overdag enkelpost  na 1800 uur dubbelpost. En na 0600 uur weer enkelpost.
De OCC was uitgesproken en liep naar zijn kamer. Dat werd een zware wacht maar dat waren we wel gewend. Het model gekleed lopen dat was beroerder. Dat heb je nou als er een officier op de post was. Gelukkig waren niet alle officieren zo maar van deze kon je het verwachten.
Hardeman zette zijn mensen uit en de andere leden van de groep gingen stellingen bouwen. Het was niet zo vreselijk zwaar werk. Er was zand genoeg in de omgeving en de zandzakken waren snel gevuld. Het vervelende was dat de mariniers in kleding moesten werken. Zelfs de jas mocht niet uit. Met een paar uur waren de alarmstellingen gebouwd en konden de mensen van Hardeman er in stelling nemen. De anderen mariniers gingen zich baden en schonen kleding aantrekken. De bezwete pakken werden gelijk flink uitgespoeld en ten droge gehangen. Iedereen had twee dungareepakken bij zich zodat ze direct weer een schoon pak aan konden trekken..
Toen het donker werd werden de posten van Hardeman afgelost. Het eten werd aangevoerd vanuit Rambipoetji. Het was brood met beleg voor de avond en de volgende morgen. In de omgeving zou er wel bananen te koop zijn..

Op de post Majang hadden wij een drietal Indonesiërs ter beschikking. Tegen een kleine vergoeding wilden zij de was wel doen. Voor de rest deden zij allerlei andere klusjes. De OPC had geen bezwaar dat deze mannen op de post werkten. Hardeman vond het wel gek dat deze mannen op de post werkten. Wij kenden ze niet. Hardeman had aan sergeant Wikkers gevraagd waar deze mannen vandaan kwamen. Wikkers haalde zijn schouders op en hij dacht dat ze waren aanbevolen door de mensen van de Rode Kruis post. Hij zei ook dat de OPC het goed vond. Hardeman liet het er maar bij. Wel zou hij goed op de mannen letten. Ook zei hij het zijn mensen dat ze uit moesten kijken met deze mannen.
De mannen waren erg vriendelijk en stonden gelijk klaar als je ze iets vroeg. Toch had iedereen het gevoel om deze mannen in de gaten te houden.  Er werd scherp op ze gelet. Het zou wel heel vervelend zijn als je met je eigen wapens werd afgeslacht.
Op een dag kwam de oudste met een aap op de post. Het was een koddig dier. Wij hadden er plezier mee. De Indonesiër vroeg of wij ook  een aap wilde hebben. Hij zij dat hij in de kampong nog wel een aap kon krijgen.
‘Waar is die kampong,’ vroeg Hardeman.
‘Niet ver hier vandaan erg dichtbij,’antwoordde de man.
‘Kom, Klaas laten we zo’n aap gaan halen,’ riep een marinier.
‘Oké, we gaan mee,’ zei Hardeman tegen de Indonesiër.
Hardeman nam twee mariniers mee en zij liepen met de Indonesiër mee naar de kampong.
Onderweg werd er vrolijk gepraat en gelachen met de Indonesiër. De omgeving was schitterend en Hardeman genoot van het uitstapje. Zo lachend en vrolijk waren zij ondertussen een half uur onderweg..
‘Pak, waar is die kampong eigenlijk,’ vroeg Hardeman.
‘Niet ver meer tuan,’ zei de man.
Hardeman kreeg de kriebels in zijn maag en voelde zich niet meer op zijn gemak. Het was te ver weg. Hij had sergeant Wikkers niet gewaarschuwd. Het Djemberse was al een tijdje onder controle van de Nederlander maar er waren nog heel veel ploppers in de omgeving.
Harderman zei tegen de mariniers, ‘ Kom op. We gaan terug. Houdt je wapens in schiethouding. Ik vertrouw het niet. Ik krijg de kriebels in mijn maag en we zijn al een dik half uur onderweg.’
‘Ben je belazerd,Klaas!’
‘Niet lulle, Klaas. We gaan nu een aap halen,’ zei de andere marinier.
Onze gids stond ook stil en zei ons verder mee te gaan.
‘’Kom op, we gaan terug,’ zei Hardeman. Hij keerde zich om en liep terug. De beide mariniers hadden de pest in en zichtbaar teleurgesteld.
‘Het is nu niet ver meer, tuan,’ zei de Indonesiër.
Hardeman zei niets en voelde zich belazerd. Hij had verzuimd sergeant Wikkers te waarschuwen dat zat hem het meest dwars. Niemand wist waar ze waren.
‘Ben je ineens bang geworden, Klaas,’’ zei een marinier.
‘Anders ben je zo fanatiek.’
‘Lul niet man. Ik voel dat ik gelijk heb. Als die vent een aap aan ons kwijt wil dan brengt hij hem morgen maar mee naar de post,’ zei Hardeman nijdig omdat hij zo stom was geweest van de post te gaan zonder iemand te waarschuwen Er werd niets meer gezegd tegen elkaar, de mariniers hadden flink de pas er in gezet om zo snel mogelijk terug te zijn in Majang. Bij het huis stond sergeant Wikkers hen op te wachten.
‘Waar kom jij vandaan, Klaas,’ vroeg Wikkers.
‘We waren op weg een aap te halen, sergeant. Onze wasbaas wist  voor ons een aap te krijgen. Onderweg kreeg ik een naar gevoel in mijn maag. Ik wist dat ik verkeerd bezig was.’ antwoordde Hardeman.
‘Klaas, loop even met mij mee. Ga jullie maar naar binnen, zei Wikkers tegen de mariniers.
‘Ben je helemaal besodemieterd om van de post weg te gaan zonder mij te waarschuwen. Niemand wist waar je was. Weet jij dat die lui te vertrouwen zijn. Het stikt hier in de omgeving van de ploppers. Ze hadden jullie wel kunnen afmaken. Je bent mijn beste korporaal, nog steeds dienstdoend, en dan doe je ineens dit, godverdomme. Verlies de zorgvuldigheid niet uit het oog. Klaas. Aan kader dat zulke fouten maakt heb ik niets. Ik laat dit onder ons,Klaas. Maar haal deze streek nooit meer uit. Kom, we gaan naar huis.’ Sergeant Wikkers had flink uitgepakt tegen Hardeman.
‘Ja, sergeant ik ben stom geweest.’ zei Hardeman.
Sergeant Wikkers zei niets. Hij had zijn zegje al gezegd tegen Hardeman.
Hardeman kwam zijn kamer binnen en zag Lammers en herker op hun tampatje liggen.
‘Waar was jij, Klaas,’ vroeg Herker.
‘Ik had een stommiteit uitgehaald. Ik ben weggegaan zonder sergeant Wikkers te waarschuwen. Ik heb een dikke sigaar zonder band ontvangen van de sergeant,’ antwoordde Hardeman. De beide mariniers gingen op de rand van hun tampat zitten en keken Hardeman aan.
‘Waar ben je dan geweest man!’
;Die ouwe wasbaas wist voor ons een aap te krijgen en toen zijn wij met hem meegegaan, met ons drieën,’ zei Hardeman.
‘Wat ben jij nou voor een lul. Ons zit je altijd achter de broek dat we vooral niet moeten vergeten een geweer mee te nemen. En dat we vooral moeten vertellen waar we zijn. En nou trek je zelf aan je stutten zonder iets te zeggen,’ Herker.
een klotestreek, Klaas.’ zei Lammers.
Hardeman liet het commentaar van zijn maten over hem heen komen maar zei verder niets. Ze hadden volkomen gelijk. ’s Avonds kwam een van de mariniers er nog op terug.
‘Klaas, ik zag je apart staan met sergeant Wikkers. Je kreeg zeker flink over je zuiger. Ik zag aan Wikkers gezicht dat ie goed nijdig was. Niet zo’n beste beurt vppr een dienstdoend korporaaltje.’
‘Ik ben inderdaad stom geweest. Maar ik had op het laatste moment door dat ik fout was. Maar dat had jij niet door, je wilde toch zo graag dat we zouden doorlopen,’ antwoordde Hardeman aangesproken.
Hij had een grote fout gemaakt en dat zou hem niet meer overkomen.

 Majang was voor ons een vervelende post. De OCC liep ons danig in de weg. Wat moest die man nou op zo’n klein postje? Hij verveelde zich kapot net als wij. Wij moesten nog de wacht lopen. Hij zat de hele dag op zijn kamer. En als hij daar niet was liep hij in de omgeving van de wachtposten. Hij had no met niemand gesproken. Hij sprak alleen met sergeant Wikkers. En als hij iets had gezien dat niet goed was dan hoorde we dat van sergeant Wikkers.
‘Van die luitenant krijg ik de zenuwen. Die vent ziet je niet staan van de zeik. Hij heeft nog geen stom woord gezegd,’ flotste Jaap Meertens.
‘Word jij zenuwachtig, Jaap?’ vroeg Hardeman lachend, ‘ Ik dacht dat jij daar geen last van had.’
‘Wat moet die klojo hier doen. Wij lopen de hele dag in model tenue. Omdat de luitenant dat zo nodig vindt. Ook moeten we onze leggings aan. In Holland hadden ze ons gezegd om in de tropen zo luchtig mogelijk gekleed te gaan. Behalve als je op patrouille moest,’ flotste Jaap weer.
‘We sloffen toch nog omdat we in bloot bovenlijf mogen lopen als we geen wacht hebben.,’ Jaap flotste nu zelfs twee keer.
‘Maar dat komt omdat jij zo’n mooi lichaam heb, Jaap. Je hebt zelfs haar op je borst dat kan je niet verstoppen achter je groentje,’ grinnikt Lammers.
‘Nee, het is inderdaad klote als de hele dag een officier op zo’n klein postje aanwezig is,’ ging Lammers verder,’ Als het nu nog een spontane vent was, maar het is een waardeloze figuur.’
‘Ik zou maar niet te hard praten want hij staat zo voor je neus en dan heb je de poppen aan dansen,’ zei Herker.
‘Ja, een officier in de zeik zetten dat levert je gauw een paar dage licht arrest op,’’ zei Hardeman.


Veertien dagen later gingen we terug naar Rambipoetji. We werden in Majang afgelost door andere mariniers. In Rambipoetji kwamen we weer in de rijstpellerij terecht. Nog steeds lag de rijstpellerij vol met mariniers. Er werden patrouilles gelopen en gereden. Iedereen werd wel aan het werk gehouden. Er was een klein station. Daar lagen ook een paar mariniers. Zij zorgden er voor dat het station niet werd opgeblazen of in brand gestoken..
Het 2de peloton moest verhuizen vanuit de rijstpellerij naar een groot huis aan de overkant van de straat. Het lag schuin tegenover een spoorwegovergang. Naast het grote huis was een kleiner huis. Daar trok de pelotonscommandant met zijn groepscommandanten in. Het grote huis werd bezet door het peloton. In het huis was ruimte genoeg. Er zat zelfs een groep radiomensen in. Deze vonden het niet leuk dat er een peloton mariniers bij hen in huis kwam. Die lui leken stapelgek, de hele dag sprake zij in  da dadedada. Het zal wel een morsetaal geweest zijn. Maar verder hadden wij niets met hen te maken. In hun ogen waren infanteristen ongeletterd.
Achter het huis was een grote galerij met allemaal kleine kamers en goedangs. De kleine kamers waren voor het personeel kennelijk.
Toen wij nog op Majang zaten waren onze baboes weer gearriveerd. Toen zij hoorden dat wij weer in Rambipoetji terug waren kwamen ze naar ons huis. Wij hadden onze wasvrouwen weer in de buurt. Zij sliepen in de kleine kamertjes. Soms niet alleen.
‘2de peloton aantreden,’ riep een van de groepscommandanten die buiten voor het huis stond.
De pelotonscommandant en de andere groepscommandanten kwamen ook naar het peloton dat buiten stond aangetreden.
‘Luister uit!. Ons peloton krijgt hier een speciale opdracht. Het is de bedoeling dat wij dag en nacht klaar staan. Dat wil zeggen er is altijd een ploeg die de wacht heeft en de andere twee groepen zijn dan stand-by. Het kan ook voorkomen dat het hele peloton in actie moet komen. Dan wordt de wacht door anderen overgenomen.. Elk bericht dat door de VDMB aan de compagniescommandant wordt gemeld wordt ook aan ons doorgegeven.  Na gelang de belangrijkheid van het bericht zullen wij per groep of peloton optreden. Zorg ervoor dat ten alle tijden je wapen in orde is. Dat jullie voldoende munitie hebben. Ook moeten er altijd twee handgranaten per persoon op het lichaam zijn.
We moeten binnen de korst mogelijke tijd kunnen vertrekken. Het is dus aankleden, wapens pakken en wegwezen. Niemand mag zonder  toestemming van zijn groepscommandant het erf verlaten. Zijn er nog vragen?’ De adjudant eindigde zijn betoog. Niemand heeft vragen. Het was allemaal heel duidelijk. De adjudant ging met zijn groepscommandanten terug naar hun huis.

Er liep een weg van Djember via Rambipoetji, Baloeng naar het stadje Poeger aan de zuidkust. Aan deze weg lagen verschillende posten van mariniers. Dagelijks was er druk militair vervoer van Djember naar Poeger. De compagnie ‘L’ verzorgde o.a. de aanvoer van voeding op de diverse posten. En er was een druk patrouille programma. Dagelijks waren er patrouilles, rijdend of lopend onderweg. Wij hadden ook korte wapens gekregen de z.g. tommygun voor gevechten op korte afstand, een zeer handzaam wapen. De tommygun was een automatisch wapen voorzien van een houder of een trommel waarin de kogels waren opgeborgen.
‘In ieder geval weten we wat we hier te doen krijgen. Dat we dag nacht klaar moeten staan maakt wel duidelijk dat hier wel wat te doen is,’ zei Hardeman.
‘Wat voor verrassingen zullen we  hier mee maken,’ zei Herker.
‘Dat merken we vanzelf wel. Die korte wapens hebben we niet voor niets gekregen,’ antwoordde Hardeman.
‘Het kan best eens bloedlink kunnen worden,’ zei Herker
‘Ik hou het liever bij mijn BAR.  Dat wapen ligt mij lekker in de hand,’ zei Lammers.
‘Als er van hogerhand geen bezwaar komt dan mag jij je BAR gebruiken. Ik vind het wel prettig als jij dat ding bij de hand houdt,’ lachte Hardeman.
‘Laten we in ieder geval zorgen dat onze wapens altijd klaar zijn en dat we munitie genoeg bij de hand hebben. En.. vooral handgranaten,’’ zei Hardeman.
‘Ik heb nog munitie genoeg Als ik dat in al die ploppers heb geblazen dan is er niet veel meer van over. En er staat hier nog een kist handgranaten,’zei Lammers.
‘Als er van die ploppers niets meer over is dan heb je ook niet veel munitie meer en dan heb je toch weer munitie nodig,’ grapte Herker
‘Hoe bedenk je het,’ zei Lammers.
‘Oké, jongens niet lulle, maar poetsen,’ zei Hardeman
De eerste dagen was er weinig te doen. We voetbalde wat op een voetbalveldje in de buurt en we zaten op wacht. De druk van de aanwezigheid van een officier op de post was er af. De taken werden net zo goed uitgevoerd als met de aanweigheid van een officier op de post.

Hardeman wachtte met spanning op zijn bevordering tot tijdelijk korporaal der mariniers. Intussen was hij net als alle andere een doorgewinterde marinier geworden. Het 2de peloton had al heel wat meegemaakt. In de compagnie was het ook wel bekend dat het 2de peloton een goed peloton was. Zij hadden heel wat vuurgevechten meegemaakt en daardoor veel geleerd. Er waren een paar mariniers die erg goed waren opgevallen bij de leiding van het peloton. Zoals Jan Hage, Joep Hendriks en vele anderen. Het was opmerkelijk dat de jonge beroeps die nu een goed half jaar in de oost waren het zo goed deden. Maar vooral niet te vergeten de zeemiliciens, dat waren de dienstplichtigen, ook zij waren uitstekend in hun werk. De beroeps hadden hun werk gemaakt om goed marinier te zijn. De zeemiliciens deden het omdat zij verplicht uitgezonden werden naar een land dat zij ook helemaal niet kenden maar ook dat het een heel gevaarlijke onderneming was. Toch waren er vrijwel geen enkel klacht over het werk wat ze moesten doen. Als er geklaagd werd dan ging het meestal om het eten of over heel kinderachtigheden van het kader.
Hoewel dat nu in het 2de peloton sterk was verbeterd.
Het 2de peloton zat goed in elkaar en men kon op elkaar vertrouwen. Dat was wel het belangrijkste. Blind op elkaar kunnen vertrouwen. In de periode Rambipoetji was er een sergeant waar men niet veel vertrouwen in hand.
Hardeman had veel geleerd van sergeant Wikkers. Hij dacht ook dat hij straks zijn tijdelijk rang te danken had aan sergeant Wikkers. Hardeman had ook het gevoel dat Wikkers hem in de gaten hield en hem liet merken hoe het dan wel moest. Soms door scherpe opmerkingen of als het nodig was even apart nemen.
Sergeant Wikkers werd door zijn mensen op handen gedragen. De sergeant maakte geen rapporten hij had andere manieren om je te straffen. Desnoods een pak op je donder.. Maar dat was nog nooit voor gekomen.
Dan was er nog sergeant De Kruik.. De groep van sergeant Wikkers had weinig met hem te maken omdat De Kruik een eigen groep had. En dan was er nog sergeant Kingshof, de sergeant waar men het minste vertrouwen in had. Het was een man die, in het beginnen veel rapporten schreef. Dat was wel veranderd niet wij steeds in actie waren. Maar het was een groepscommandant waar men niet veel mee ophad.
Intussen was er op Rambipoetji bij het 2de peloton een nieuwe sergeant gekomen. Een schreeuwerig figuur. Geen beroerde vent maar altijd schreeuwerig. De adjudant en de sergeant De Bilt woonden in Soerabaja. Hun gezin woonden ook in Soerabaja.
Toch stelden wij veel vertrouwen in ons kader.

Het bleek dat het lang niet veilig was in het Djemberse. Maar ook in Rambipoetji was het merkbaar. De weg Djember- Poeger was lang niet veilig. Bijna elk dag werden de trucks die over die weg reden beschoten vanuit het zijterrein of vanuit de kampongs.
Ook het treinverkeer had veel last van beschietingen maar ook van versperringen  en vernielingen aan de rails. De treinen waren voorzien van platte zandwagens. Deze platte wagens waren vol zand gestort. Verder was er een opstelling gemaakt van zandzakken waarin een automatisch wapen was geplaatst en vier mariniers met geweren. Meestal werd deze post bemand door verlofgangers. Vanuit het Djemberse werden mariniers in de gelegenheid gesteld vier dagen verlof op te nemen en deze in Soerabaja door te brengen. Van die vier dagen waren er twee die tijdens de reis doorbracht in de trein en andere twee in een kazerne in Soerabaja. Deze twee dagen werden meestal doorgebracht in de marinierskantine en op je bed in de kazerne. En het kwam voor dat er ook wel gebruik gemaakt van een bed waar dan ook een vrouw in lag.
De vierde dag ging je weer terug naar je post. Veelal met veel slaap tekort.

 Om terug te komen op ons werk vanuit Rambipoetji. Wij hadden een truck met chauffeur ter beschikking en deze stond altijd voor het huis. Klaar om onmiddellijk met mariniers te vertrekken waar deze nodig waren. Wij kregen de berichten van de VDMB. Maar tot nog toe hadden wij geen opdracht gekregen uit te rukken.

‘ALARM! ALARM!

Het was tien uur in de ochtend. Iedereen was wakker en klaar om uit te rukken.
‘2de geweergroep, op de truck.’ Riep sergeant Wikkers, hij kwam hardlopend uit zijn huis. In enkele seconden zaten wij op de truck, ondertussen onze dungareejassen nog aan te trekken.
‘Op de weg tussen Rambipoetji en Baloenlor is een truck op een mijn gereden. Wij gaan er heen om de mensen bij te staan. Rijden maar chauffeur,’ zei Wikkers die op de treeplank van de truck stond. Hij ging naast de chauffeur zitten.
Wij zaten op de banken in de truck. Onze wapens schietklaar in de hand. De chauffeur scheurde met hoge snelheid over de weg naar Baloenlor. Een marinier hangt aan de .50tiger en is schietklaar. Op de truck worden de mariniers flink door elkaar geschud. De weg was slecht en vol gaten. De chauffeur probeert de gaten te ontwijken waardoor wij ons goed moeten vasthouden. Een aantal mariniers zaten boven de achterwielen dat was de veiligste plek als je op een mijn loopt.
In de verte zagen wij de truck staan.
Er werd niet door de vijand geschoten. Bij de truck aangekomen  ging sergeant Wikkers naar de commandant die bij de truck hoorde. Het was een sergeant van een ander peloton van onze compagnie. Zijn mensen lagen r4ondom de truck. Er was niemand gewond of gedood. De groep van sergeant Wikkers sprongen van de truck en gingen ook in egelstelling liggen rondom de truck. Een voorwiel was van de truck geslagen. Een was een afspraak dat er een bericht binnen kwam als er een truck op een mijn was gelopen er altijd een kraanwagen zou komen. Daar was nu het wachten op.
Onze groep ging altijd de kampong binnen met de truck.
.’Rijdt de kampong maar in, chauffeur. Iedereen op de truck!,’ zei sergeant Wikkers.
De truck reed het pad naar de kampong op. De schutter achter de .50tiger stond klaar om onmiddellijk het vuur te open.
De rest zat geknield in de truck de geweren allemaal in de richting van de eventuele vijand.
‘Klaas, ga jij naar dat huis en kijk of er iemand is,’ riep sergeant Wikkers.
‘Kom op,’ riep Hardeman tegen zijn mensen en zij springen van de truck.
Zij liepen naar het huis. Op de truck zat iedereen klaar en de .50 schutter richtte zijn wapen op het huis..
Er gebeurde niets. Hardeman rukte de deur van het huis open en keek voorzichtig naar binnen. In het huis zat een oude man en een oude vrouw. Ze verwachten ons kennelijk, ze schrokken niet toen wij binnenkwamen. De beiden mensen stonden op en maakte een lichte buiging als groet.
‘Zijn hier ploppers in de kampong, Pak?’ vroeg Hardeman.
‘Dat weten wij niet, mijnheer,’ zei de oude man. Hardeman wist dat hij geen inlichtingen zou krijgen. Niemand dorst iets te vertellen. Hij voelde er niet voor om hard op te treden om de oude man te slaan. Dat was zijn werk niet.  Hij ging met zijn mensen naar buiten en riep naar sergeant Wikkers,’Er zijn hier twee oude mensen, een man en een vrouw. Ze weten van niets, zeggen ze.’
‘Kom op maar, we worden weer bij de bok getild. Het is hier veel te stil,’ riep sergeant Wikkers, ‘ Klim maar weer op de truck dan rijden we nog een paar kampongs af en als er verder niets gebeurt dat rijden we terug naar de plaats waar de andere truck staat,.
‘Chauffeur rijden maar.’’
De truck was soms te breed voor de kampongwegen en dan vlogen de stukken bamboe dat van het hekwerk werd getrokken ons om de oren. Op de truck werd niet gesproken . Iedereen keek scherp uit. Ook was iedereen er van overtuigd dat wij overal werden bespied. Wij zaten schietklaar op de truck. Het bleef stil in de kampong en er gebeurde verder niets..
‘’Rij maar terug naar de straatweg. Als de truck er nog staat dan blijven wij wachten tot ze worden weggesleept.’ Zei sergeant Wikkers tegen de chauffeur. De chauffeur was een forse kerel. Reed goed en zag weinig problemen. Bij de straatweg aangekomen zagen wij dat de kapotte truck was weg gehaald.
‘Terug naar Rambipoetji,’zei Wikkers tegen de chauffeur.
Bij terugkomst in Rambipoetji sprongen wij van de truck en gingen ons huis binnen. Sergeant Wikkers ging naar de pelotonscommandant.
In huis kleedde wij ons uit en gaven onze bezwete kleding aan de wasvrouwen. Wij gingen onze wapens schoonmaken.
‘Er was weinig voor ons te doen, Klaas,’ zei Herker.
‘Dat is waar. Maar er zitten meer ploppers in de buurt dan wij wel denken,’ antwoordde Hardeman,’ ‘ Die mijnen komen niet vanzelf in de weg. En het is veel te stil in de kampongs.’’
‘Ja, normaal zie jet toch altijd mensen in de kampong en nu was er niemand te zien.’zei Lammers.
‘Een paar oude mensen. Zij zullen die mijnen niet in de weg leggen,’zei Herker.
‘Maar waar zijn al die jonge mensen, vooral jongemannen.’ zei Lammers.
‘Ik denk dat de bewoners van de kampong aan hun stutten trekken als ze ons zien of horen aankomen,’ zei Hartong, ‘ Ik zou best mijn BAR nog eens willen uitproberen op die klere ploppers.
‘Wie weet hoe vaak dat nog zal gebeuren. De eerste speldenprik is er geweest. De ploppers weten nu ook dat wij er op af komen,’ zei Hardeman.
‘Dan moeten ze nog maar even doorgaan zo dan weten ze precies wat voor vlees ze in de kuip hebben. Ik zal ze prettig bezig houden met mijn BAR,’’ zei Lammers.
‘Oké, laten we onze wapens maar schoonmaken. Leg de kleding klaar die aan moet trekken als er alarm is. Als we nog eens contact maken met de ploppers dan moeten de onderdelen in het wapen goed kunnen glijden,’ lachte Hardeman.
‘Ja, het moet lekker glijden,’riep een marinier dubbelzinnig.

 

Copyright © A.E.O. Hartsuiker - All Rights Reserved

Creatie datum: 23/06/2017 21:00
Categorie: - Hartsuiker, Cees
Pagina gelezen 8384 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië