INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19859511 Bezoekers
63 Bezoekers online
De tweede dag van ons verblijf in Tempeh was voorbij. Er was al goed contact geweest tussen de bevolking en de mariniers. Vooral nieuwsgierigheid van de bevolking. Zij kenden de vorige groep mariniers en nu waren er andere mariniers. De kinderen liepen gewoon het erf op bij de mariniers. Zij kwamen niet in het huis. Er kwamen ook geen vrouwen vragen of zij de kleding konden wassen want dat was op een andere manier geregeld. De kinderen kwamen het wasgoed halen en brachten het naar de kampong het was gewassen en gestreken terug gekomen. Op vroegere posten waren soms onze baboes vanuit Soerabaja bij ons geweest maar nu waren zij er niet. De mariniers hadden er geen problemen mee hoe de was gedaan werd als het maar gedaan werd.
Hardeman was nu precies een jaar in Indië. Hij en de andere mariniers die net zo lang als hij in Indië waren hadden intussen aardig wat meegemaakt. Zij hadden een aantal vrienden verloren en een aantal die gewond waren geraakt. Hij en de anderen waren intussen volledig gewend geraakt aan de leefsituatie in het warme land. Ook waren ze bekend geworden aan de leefsituatie van de bevolking. Daar moest men rekening mee houden. Het was heel belangrijk dat men zich hield aan de cultuur van de bevolking. Wij Nederlanders waren soms heel lomp met ons optreden. Dat was niet opzettelijk maar doordat wij de cultuur niet kenden deden wij heel vervelende dingen ten opzichte van de bevolking. Maar langzamerhand beginnen de mariniers wat meer te begrijpen van de Indonesische cultuur.
De volgende morgen zit Hardeman op de rand van zijn tampatje. Het is zeven uur. Hij heeft een slok van zijn lem-lem genomen. Precies om zeven uur pakt hij de telefoonhoorn uit de canvastas. En draait het nummer van de CC. Hij voelt zich nog duf van de zware slaap.
‘Grijzen.’
‘Morge, kapitein met Hardeman. Geen bijzonderheden hier in Tempeh.’ Er was wat gekraak aan de andere kant van de lijn.
‘Oké.’ Hardeman wacht nog even en zegt dan,’ Tot morgen, kapitein.’
Aan de andere kant van de lijn werd de telefoon opgehangen. Hardeman doet hetzelfde. Hij zat half in zijn klamboe. Hij keek door het open raam naar buiten en kon in de warong kijken. Hij zag Soepiah lopen voor de warong. Hij dat haar haar glom, het leek wel donkerblauw. Ze had een leuke gekleurde kebaja aan met een witte sarong. Zij wist niet dat hij haar kon zien. Hardeman zat naar haar lichaam te staren. Wat een lichaam!
Hij nam zijn handdoek en ging naar de mandikamer om zich af te spoelen. In het huis was het nog rustig. Alleen de marinier die de wacht had zat op het platje met zijn geweer op zijn knieën.
Het water was koud, de rillingen liepen over zijn rug. Na het mandi en zich te hebben geschoren ging hij op het platje zitten. Het was heerlijk buiten. In zijn pendek zat hij voor zich uit te staren.
‘Ga maar naar binnen,’ zei hij tegen de marinier, ‘ Ik hou het hier wel in de gaten.’
De marinier stond op en zei, ‘ Ik ga nog even plat.’
Hardeman kon zijn ogen niet van Soepiah af houden. Zij was nu druk bezig met koken en koffie zetten. Haar slanke wespentaille wiegde heen en weer. Hij kreeg er de kriebels van. Zij keek niet in zijn richting. Hij wist niet of zij hem al had gezien. Ze liet het in ieder geval niet blijken. Hij zat met half gesloten ogen naar haar te staren. Ze was nu buiten de warong. Met een sapoelidie veegde zij de directe omgeving van de warong schoon. Nog steeds had zij niet in de richting van het huis gekeken. Hardeman wilde meer werk maken van haar. De tijd dat hij in Tempeh zou blijven wilde hij wel zo plezierig mogelijk maken. Soepiah stond enigszins gebogen met haar gezicht naar het huis gekeerd.
Als zij zich strekt zag ze Hardeman zitten. Hij stal zijn hand op. Zij knikte glimlachend. Zij zwaaide niet terug. Dat doen de vrouwen niet. Hardeman stond op en liep naar de overkant, in zijn opendek. Maar daar zaten mariniers niet mee.
‘Goedemorgen, tuan,’ zei zij.
‘Goedemorgen, Soepiah.’
‘U heeft mijn naam niet vergeten.’
‘Nee.’
‘Wilt u koffie drinken, tuan.’
‘Alsjeblieft.’
Soepiah wiegde naar binnen en schonk een glas koffie in. De koffie rook heerlijk. Hardeman was alleen in de warong. Hij dronk zijn koffie en zijn ogen volgden de vrouw. Er kwamen twee mannen de warong binnen. Zij bestelde koffie en rijst.. Zij groette Hardeman vriendelijk.
‘Goedemorgen, tuan.’
Hardeman groette hen terug. Soepiah kreeg het nu druk en kon zich niet verder met Hardeman bemoeien. Zij schepte rijst met sajoer en gebakken kip op een bord. En van de mannen at met zijn vingers en de ander met een lepel. Zijn tanden schrapten over de lepel.
Hardeman drink zijn glas leeg en stond op. Hij zei, ‘ Ik ga naar huis. Strak zal ik betalen.’
‘Dat is goed, tuan.’
De mariniers waren allemaal wakker en zaten op het platje.
‘Klaas, is het goed als we straks een wandeling door de kampong maken,’ vroeg Jan Haag.
‘Ja, dat goed. Als jullie maar uitkijken. En als je denkt ver weg te gaan zeg mij dat dan en neem je wapen mee. Ik ga straks even naar mijn collega van de VDMB. Ik moet even kennis maken. En ik moet van hem informatie hebben over de toestand in de omgeving,’ zei Hardeman.
‘Een ploeg blijft bij het huis. Die kan later nog wel eens een wandeling maken,’ zei Hardeman.
Om tien uur ging Hardeman eten in de warong. Soepiah schepte het eten op en als gewoonlijk rook het heerlijk.
‘Alsjeblieft, tuan,’ zei Soepiah en zette het bord met rijst en bijbehoren voor Hardeman neer.
‘Dank je,’ Wilt u koffie, tuan.
‘Nee, straks misschien.’
Hardeman werkte met smaak zijn rijsthap naar binnen. Jan Haag stapte de warong binnen. Lachend zei hij,’ Jij bent ook een kampongkerel, hé.’
‘Ja, Jan, maar het smaakt best.’
‘Ja dat zie ik. Ik ga met mijn ploeg de kampong in.’
‘Oké.
‘Helmuth blijft met zijn ploeg thuis.’
Joep Hermans was tijdelijk bij de groep geplaatst totdat hij een oproep kreeg om naar de kaderschool te gaan. De mannen van Jan Haag stonden allemaal bij de warong. Lachend gingen zij de kampong binnen. Zij zouden zich wel vermaken. Er was niemand meer in de warong. Hardeman wilde afrekenen. Soepiah stond aan de andere lant van de tafel en was bezig de grote stopflessen stofvrij te maken.
‘Hoeveel moet ik betalen, Soepiah?’ vroeg Hardeman.
Soepiah noemde het bedrag en Hardeman gaf haar het geld met een flinke fooi.
‘Dank u, tuan. Wat gaat u vandaag doen?’
‘Ik ga op bezoek bij de buurman.’
‘Oh,’ zei zij, ‘Dat is de mijnheer van de inlichtingendienst.’ Dat wisten de bewoners van de kampong ook al. Maar ze zouden nog wel meer van ons weten.
‘Tot ziens,’ zei Hardeman.
‘Selamat djalan, tuan,’ zei Soepiah met een fijne glimlach.
Hardeman stak schuin de straat over en liep naar het huis van de buurman. In dat huis woonde een sergeant van de mariniers. Hij was commandant van een sectie VDMB’ers. De inlichtingendienst. Hij was een Indische jongen en beroepsmarinier. Hij sprak Maleis en Javaans. Misschien nog wel meer talen. In zijn dienst waren Indonesische jongens die inlichtingen verzamelde, de zogenaamde informanten. Deze knapen waren overal in de kampongs aanwezig. Het was bloedlink werk. Als zij werden ontdekt dan konden ze erop rekenen dat ze werden afgemaakt. Wij hadden veel profijt van hen. Het werkte nou eenmaal zo. Over de hele wereld liepen spionnen. De informanten hadden geen militaire status. Zij waren soms dagenlang onderweg.
De VDMB’er zat aan een bureau toen Hardeman binnenkwam.
‘Morgen, mijn naam is Hardeman’
‘Goedemorgen,’ zei de VDMB’er. Zijn gezicht was één lach. Het leek een prettige kerel.
.’Goedemorgen, ga zitten. Mijn naam is Haaksbergen. Leuk dat je langs komt. Ik wist dat er een andere groep zou komen.’
‘Ik wil graag weten wat er voor bijzonderheden zijn in de omgeving van Tempeh. Ik hoef geen patrouilles te lopen. Maar ik wil toch wel weten hoe de stand van zaken is.’
‘Het is hier hartstikke goed man. Er is hier geen moer aan de hand. Tot in de verste verte is hier geen plopper te vinden. Mijn mensen gaan er dagelijks op uit en houden de zaak goed in de gaten. Trouwens, je bent gisteren op patrouille geweest. Je moet gemerkt hebben dat de bevolking hier vriendelijk is.’’’
Ja, dat is mij opgevallen. De kampongs zien er goed uit en er zijn geen zieke mensen,’ zei Hardeman.’
‘Je zult wel verzoeken krijgen van de bevolking voor het houden van selamatans’, ’ zei Haaks bergen, ‘ Dat kan je wel toestaand want de hele omgeving is betrouwbaar. Jij en ik zullen vaak worden uitgenodigd voor het bijwonen van de selamatans en dan moet je meegaan. Dat vindt de bevolking fijn. Je weet ze worden niet graag teleurgesteld,’ zei Haaksbergen.
‘Nou, dat is mooi. Ik wacht die selamatans wel af. En ook mijn mensen willen wel graag naar zo’n selamatan. Moeten we hier gewapend lopen of is dat niet nodig?’
‘Hier in de naaste omgeving en in het dorp heb je geen wapens nodig. De mensen hier zijn echt betrouwbaar. Het schenkt vertrouwen als je mensen ongewapend rondlopen,’ antwoordde Haaksbergen.
‘Ja, dat kan wel zo wezen. Maar ik heb in allerlei gebieden gezeten waar je nog niet ongewapend naar de wc kon gaan bij wijzen van spreken,’ zei Hardeman.
Haaksbergen lachte voluit zijn bolle kop achterover gooiend en zijn mond open.
‘Maar goed, ik weet genoeg. Je ziet mij nog wel eens terug,’ zei Hardeman.
‘Altijd welkom. Ik hoop dat wij hier een prettige tijd zullen hebben,’’ zei de VDMB’er met een brede grijns op zijn gezicht.
Hardeman verliet het huis van de VDMB. Hij liep van het erf af en passeerde hierbij een andere warong. In de deuropening van de warong stond een grote Javaanse vrouw. Zo’n grote Javaanse vrouw had Hardeman nog nooit gezien. Ze had grote borsten die strak achter haar kabaja waren opgeborgen. Het was ongelooflijk. De vrouw stapte uit de deuropening van de warong en begon vriendelijk tegen Hardeman te lachen.
‘Selamat djalan, tuan,’ zei de vrouw.
Ze stond voluit voor haar warong, vlak voor de deuropening die bijna gevuld werd met haar lichaam. Ze leek nu nog groter. Ze is niet mooi. Ze heeft een erg platte neus en een stevig hoog voorhoofd. Maar ze is erg vriendelijk.
‘Wilt u iets drinken, tuan,’ vroeg de vrouw.
‘Nee, dank je wel. Ik moet naar huis.’
Hardeman hoopte dat hij haar niet had beledigd. Want met het beetje Maleis dat hij kende kon je snel iemand beledigen.. Maar de vrouw neemt her vriendelijk op.
‘Selamat djalan, tuan,’ zei de vrouw weer.
Hardeman liep naar zijn huis. Joep Hermans zat met zijn mensen op het platje. Zij zaten te wachten op de voedingtruck.
‘Is er nog nieuws, Joep,’ vroeg Hardeman.
‘Nee, Klaas. Het is hier hartstikke rustig. We wachten op de truck met eten. Het is vandaag nasihap en daar heb ik wel zin in. Als er eten over is dan kan ik dat wel aan de kinderen geven,’ zei Joep met zijn Apeldoornse dialect.
‘Ja, doe dat maar. De kinderen zullen zo wel hier zijn. Voor mij hoef je geen eten te bewaren. Ik heb al gegeten in de warong.’
‘Ja, Klaas jij bent een goedkope voor de baas,’ lachte Hermans.
Het was warm. De andere mariniers zullen wel snel terug komen. Er waren er nog een paar in het dorp. In de warong aan de overkant was het erg druk. Het was etenstijd. Een stel kleine kinderen rende alle kanten uit in de omgeving van de warong. Ze lachten en gilden. Ze hadden veel pret. Ze waren niet schuchter voor de Nederlanders. Edy zat ook in de warong. Zijn benen opgetrokken, hangend op de tafel zat hij zijn kretek te roken. Tempeh was een post waar wij tot rust kwamen. Dat hadden we ook wel nodig. Deze derde dag verliep ook heel rustig. Geen patrouillelopen of rijden. Geen gevechtsacties. Wat een rust. Voorlopig konden wij dit wel volhouden.
Helmuth Levi kwam met zijn mariniers terug uit het dorp. Voor het huis van de VDMB liepen nog een paar mariniers. Jan Haag was er ook bij. Ze hadden reuze schik want er werd hard gelachen.. Helmuth kwam rustiger aanlopen hij was van huis uit niet zo druktemaker. De mariniers hadden hun dungareejas uitgetrokken en liepen met bloot bovenlijf. Sterke bruine bovenlichamen. De truck met eten kwam aanrijden en passeerden de mariniers. De truck draaide het erf op. Achter de truck renden de kinderen. Ze renden juichend achter de truck aan. Ze hadden allemaal een pannetje of een blikje in de hand. Alle drie dagen hadden bijna alle voeding meegenomen naar de kampong. Vandaag was er nasi goreng met gebakken ei. Het zag er smakelijk uit. Er was een grote container met ijsthee bij. De mariniers zaten op hun gemak de nasi goreng op te eten. De kinderen stonden rustig te wachten. Toen de mariniers klaar waren met eten deelde twee van hen het overgebleven eten uit aan de kinderen. Ze stonden keurig in de rij en wachten hun beurt af.. Er waren zo’n vijftien of zestien kinderen.
‘Geef iedereen eerst een beetje zodat ze alle wat krijgen.’
‘Oké sergeant.’’
De eerste een jongen heeft zijn blikje vol en wil weglopen. De marinier zegt hem even te wachten. De jongen keek met grote ogen naar de marinier maar bleef wachten. Iedereen kreeg een flinke portie maar er was nog over.
‘Er is nog genoeg, sergeant. Zal ik de rest ook maar uitdelen?’
‘Doe maar!’
‘Kom, dan krijgen jullie nog wat..’ De kinderen stonden alweer in de rij.
Toen alles was uitgedeeld riep de marinier,’ Alles is op’. De kinderen renden lachend naar de kampong. Bij de warong stonden de kampongbewoners lachend te kijken. Hiermede sloegen wij een goed figuur bij de bevolking. Na het eten kwamen de kinderen het huis binnenlopen. Ze zeiden niets, pakten onze etenspannetjes en bestek en gingen deze dingen afwassen. De mariniers vonden het best. De mariniers waren druk onder elkaar en vertelden wat ze allemaal hadden gedaan en gezien in het dorp. Er werd hard gelachen. Helmuth Levi lachte zuurzoet mee. Verder zei hij niets.
Het was een gezellige boel. De mariniers hadden het goed voor elkaar. Ons wasgoed werd gewassen. De kinderen hielden het huis schoon. Wij hadden geen baboes omdat zij allemaal in Soerabaja waren achter gebleven. Misschien zagen wij hen later weer terug in Soerabaja.
Het was erg warm. Het werd tijd voor een middagdutje. In de kampong was het ook rustig. De warong was leeg, Soepiah stond af te wassen. Daarna zou ze de kampong wel in gaan.
‘Jongens, ik ga een poosje plat,’ zei Hardeman.
‘Ik ken er nog een,’ zei Jan Haag. De mariniers stonden op en zochten hun tampatje op. Het was snel rustig in huis. Alleen de marinier die de wacht had zat op het platje.
Het was half vier toen Hardeman wakker werd. Hij voelde zich duf van de warmte. Hij stond op van zijn tampat en liep naar het platje waar hij in de schaduw ging zitten. De acht zat er nog en zat een sigaret te roken.
‘Lekker warm, sergeant.’
‘Het is bloedheet. Ga maar rusten. Ik ben toch hier,’ zei Hardeman.
‘Oké, sergeant.’
Hardeman zag Soepiah alweer in de warong staan. Hij liep naar de warong. Zij zag hem niet aankomen, ze was druk in haar eethuisje en ze stond met haar rug naar hem toe.
‘Goedemiddag, Soepiah,’ zei Hardeman.
Verschrikt keek ze om.
‘Aduh tuan, ik schrik er van,’ zei ze met verschrikte ogen.
Hardeman lachte haar toe en er kwam een vriendelijke lach op haar mond.
‘Wilt u iets drinken, tuan?’
‘Alsjeblieft.’
‘Koud of warm.’
‘Warm.’ Warm drinken was beter dan koud omdat je nooit wist of het koude water wel was gekookt. Soepiah zette een glas warme thee voor Hardeman neer. Soepiah was druk met het koken van eten en zei weinig. Zo af en toe keek ze naar Hardeman en lachte dan. Haar huid glom van de warmte ze had kennelijk nog niet gebaad. Hardeman kreeg het warm als hij naar haar lichaam keek. Haar haar zat ook niet meer zo glad. Zij was lang druk geweest in de warong. Straks als ze werd afgelost dan ging ze baden en kwam ze even later met schone kleding terug in de warong. Indonesiër waren erg schoon op zijn of haar lichaam. Edy kwam binnenlopen.
‘Goedmiddag, sergeant,’ zei Edy.
Tegen Soepiah zei hij iets in het Javaans. Hardeman begreep het niet. Soepiah mompelde iets terug. Edy keek glimlachend naar Hardeman.
‘Heeft u al iets gedronken,’ vroeg Edy.
‘Ja, ik heb thee gedronken.’
Edy lachte weer. Hij was erg vriendelijk maar ondoorgrondelijk. Hardeman kon er niet achter komen wat hij dagelijks deed. Grote delen van de dag was hij weg. Waar hij naar toe ging was niet te achterhalen. Soepiah zei iets tegen hem en nu mompelde hij iets terug.
‘Mag ik, tuan. Ik ga nu eerst naar de kampong,’ zei Soepiah.
‘Ga je gang,’ antwoordde Hardeman.. Soepiah gleed de warong uit en wiegde met haar wespentaille de kampong in. Edy nam tijdelijk de honneurs waar. Maar als gauw kwam er een andere vrouw de warong binnen. Ze groette Hardeman verlegen en ging achter de tafel staan. Het was de vrouw die de vorige avond in het huis was bij Edy.
Ze wreef met een doek over de tafel en keek in de pannen en ging zitten. Ze zat met neergeslagen ogen en zei niets. Hardeman vond dat het tijd werd om naar huis te gaan. Zijn mensen zouden intussen wel wakker zijn..
‘Edy, ik ga naar huis,’ zei Hardeman, ‘ Straks kom ik terug om te eten.’
‘Dat is goed, sergeant.’
De vrouw keek naar Hardeman en knikte verlegen.
In het huis bij de mariniers was het een gezellige boel. Er werd gelachen om de verhalen. Ook in de mandikamer werd gezongen. Anderen stonden zich aan te kleden.
‘Zo kampongrat,’ zei Jan Haag met een grijns.
‘Jij bent niet weg te slaan , hé, uit die warong. Maar je hebt gelijk, het is een mooie meid.’
Jan Haag had ook wel door waarschijnlijk net als de anderen dat Hardeman nogal veel werk maakte van de mooie vrouw in de warong.
‘Vanmorgen hebben wij ook schik gehad in het dorp. Er is best wat te halen,’ ging Haag verder, ‘ Ik zal toch ook eens proberen een leuk vrouwtje aan de haak te slaan.’
‘Geniet zo lang het kan. Je weet maar nooit waar we nog voor komen te staan. Maar denk eraan als je met een vrouw plat gaat dat je je laat ontsmetten. Jullie weten daar alles van. Het is jullie allemaal verteld. Ik pik het niet als een van jullie en druiper oploopt en je werk aan een ander overlaat,’ zei Hardeman.
‘Oké, sergeant,’
‘Goed dat hebben we dan begrepen. Van mij van je plat gaan als je je maten maar niet in gevaar brengt en de dienst er niet onder lijdt. En nogmaals ontsmetten is verplicht.’
Er ontstonden nu allerlei sterke verhalen. Hardeman nam zijn handdoek en ging naar de mandikamer.
Het wasgoed was lag netjes gestreken op de tampatjes. De kleine jongens hadden het teruggebracht vanuit de kampong. De mariniers zaten op het platje. Korporaal Levi ging naast Hardeman zitten.
‘Hoe is het Helmuth? Heb je je nogal vermaakt in de kampong, vandaag?’ vroeg Hardeman.
Helmuth Levi was altijd plezierig in de omgang met Hardeman. Zij kenden elkaar al van uit de opleiding in Bergen op Zoom. Helmuth was Joods. Dat was duidelijk aan hem te zien. Hij had een vierkant hoofd en een grote neus. Hardeman mocht hem graag. De anderen konden best met hem opschieten. Maar zo af en toe was er wel eens iets. Dan kwam het weer boven. Een Jood is een Jood. Het was die rot uitdrukking maar het ontaarde nooit in scheldpartijen. Helmuth stond hier ver boven. Hardeman zou het ook niet gepikt hebben als het tot scheldpartijen was gekomen. Hardeman had niet zo’n hoge hoed op van de Nederlanders tijdens de tweede wereldoorlog. Er waren toch heel gemakkelijk veel Joden weggevoerd uit Nederland door de Duitsers.’Ook Helmuth Levi was veel familie kwijt geraakt.
‘Ik heb vanmorgen in de kampong gewandeld. Het is een mooie grote kampong. De mensen zijn erg vriendelijk naar ons toe,’ antwoordde Levi.
‘Hier vlak bij staat een groot stenen huis en daar woont een verdomd mooie vrouw. Ik heb met haar staan praten. Ik en vanavond uitgenodigd,’ vertelde Levi verder.
‘Vanavond? Woont zij alleen?’ vroeg Hardeman.
‘Zij zegt van wel.’
‘Heb je geen kerel gezien?’
‘Nee.’
‘Hoe is ze gekleed?
‘Ze ziet er goed gekleed uit. Sarong en kebaja.’
‘Ja, Helmuth, dat dragen ze allemaal. Ik bedoel heeft ze ook een witte sarong aan,’ zei vroeg Hardeman.
‘Nee, ze had een gekleurde sarong aan. En een heel mooie kebaja.’
‘Kijk goed uit Helmuth. De mensen hier in de kampong en ik bedoel de vrouwen in het algemeen lopen allemaal hier in witte sarongs en dat duidt op armoe. Vrouwen die er goed gekleed uitzien zijn voor mij wat onbetrouwbaar. Hoe komt zij aan die mooie kleding. Misschien zie ik het wat zwart wit,’ zei Hardeman.
‘Loop even mee naar de kampong, Klaas. Dan weet je waar het is en misschien zie je de vrouw ook,’ zei Levi.
‘Ja, dat is goed.’
Beiden liepen de kampong in. Edy keek de mannen na.
‘Waar gaat u heen, sergeant?’ vroeg Edy.
‘Wij gaan een eindje de kampong in,’ antwoordde Hardeman.
‘Het lijkt mij een nieuwsgierig mannetje, die Edy,’ zei Levi.
‘Ja Helmuth dat is hij ook. Ik hou hem goed in de gaten. Ook hij ziet mij er te goed gekleed uit. Hij voert geen moer uit. Vaak is hij weg. Maar hij is uitermate vriendelijk. Daarom hou ik hem ook goed in de gaten. Bij de VDMB weten ook niets over hem.’
Hardeman merkte dat Edy hen nakeek.
‘Zou hij een TNI’ers zijn? vroeg Levi.
‘Het zou best kunnen maar in zijn huis is niets te zien dat op een uniform lijkt. Maar dat kun je ook verstoppen. En verstoppen kunnen ze goed. Wij hebben nog nooit tegen een zichtbare vijand gevochten,’ zei Hardeman.
‘Kijk jij ook goed uit, Klaas.’
Intussen hadden de beide mariniers het huis van de vrouw genaderd. De deur stond open. Het huis zag er goed uit het was een stenen huis. Op hetzelfde moment kwam er een mooie vrouw in de deuropening staan. Ze was iets ouder dan Soepiah dacht Hardeman. Ze was inderdaad heel mooi en haar borsten stonden strak achter de kebaja. Ze was zeker zo mooi als Soepiah misschien nog wel mooier. Ze had een mooie kebaja en een gebatikte sarong aan. Hardeman vroeg zich af wat dit voor vrouw was.
‘Zo,’ zei Hardeman.
Helmuth Levi keek onder zijn oogleden door naar Hardeman. Zo keek hij wel meer als hij een verrassing had. De mond een beetje toegespitst en pretoogjes. De vrouw keek naar hen en groette vriendelijk.
‘Dit is mijn commandant,’ zei Levi.
De vrouw lachte en knikte iets met haar bovenlichaam.
‘Ik kom vanavond,’ zei Levi naar de vrouw toe.
Dit was een smoes van Levi hij had haar allang gezegd dat hij zou komen. Maar hij kon natuurlijk niet zeggen dat hij zijn sergeant had gehaald om haar te inspecteren.
‘Hallo,’zei Hardeman, ‘ Dat is een mooie vrouw. Verdommem, die mag er zeker wezen. Ben jij effe een bofkont.’
‘Hoho, de jouwe mag er ook best wezen,’ lachte Levi.
Zij groette de vrouw en gingen terug naar huis. Klaas wist in ieder geval waar vanavond Levi zat en ligt.
‘Ze loopt er goed gekleed bij, Helmuth.’
‘Ja, dat is zo, terwijl alle vrouwen hier in de omgeving witte sarongs dragen.’
‘Maar het is een verrekt mooie vrouw.’
Levi keek weer met zijn pretoogjes naar Hardeman.
‘Ja, dat mag je wel zeggen.’
De marinier kwamen terug bij hun huis. Bij de warong zag Hardeman dat Soepiah ook weer in de warong was. Zij zag er fris uit. Ze had weer een keurige wrong in haar haar. Het haar glom van de klapperolie. Hardeman keek haar in de ogen en zij sloeg haar ogen neer. Hardeman had een voor sommige mensen een vervelende gewoonte om de mensen recht in de ogen te kijken. Sommige vonden het brutaal. Zijn OPC had daar een gruwelijke hekel aan. Hij noemde het onmilitair kijken naar een meerdere.
Soepiah ging lachend door met haar werk.
‘Zij mag er ook best wezen ,Klaas,’ zei Levi.
‘We zullen er maar een gezellige tijd van maken hier in Tempeh. Laten we wel uitkijken dat we niet in de nesten komen. Zeg altijd waar je bent dat hoor je van mij ook. En als we elkaar te lang missen ga altijd kijken. En.., neem altijd je wapen mee. Ik heb met Haaksbergen afgesproken dat wij zoveel mogelijk zonder wapen zullen lopen. Dat komt beter over naar de bevolking. Maar als je in de kampong bent en alleen neem dan een wapen mee en zeker ’s avonds. Hou hem bij de hand. We kunnen wel eens in een situatie komen waar onze waakzaamheid een beetje uit het oog komt te liggen.’
‘Oké, Klaas,’ zei Levi en keek Hardeman veel betekenend aan.
Na een paar weken in Tempeh waren de mariniers volledig ingeburgerd. De bevolking kenen ons goed. Zij wisten wat ze aan ons hadden. Er waren geen problemen met de bevolking. Van de ploppers hadden wij geen last. Hardeman ging er van uit dat ze er zeker waren. Maar om een of andere reden maakte zij het de mariniers niet moeilijk.
Wij organiseerden voetbalwedstrijden met de bevolking en er was dan veel belangstelling van de bevolking die rondom het voetbalveld stonden. In de kampong waren een aantal vrouwen die een marinier ontvingen. Ook hierover hoorden wij geen bezwaren.
Ons peloton had een nieuwe pelotonscommandant gekregen. De vorige PC had een ernstig ongeluk gehad bij het opruimen van een boobytrap. Hij raakte daarbij een hand kwijt. De nieuwe PC was een officier, een tweede luitenant der mariniers. Hij was al eens op Tempeh geweest. Hij voetbalde graag met ons mee. Het was een beroepsofficier.
Het leek een geschikte man. Hij was ook de enige officier geweest die ooit op de post tempeh was geweest. Zelfs onze compagniescommandant had zich nooit laten zien. Niet dat wij op hen zaten te wachten maar het leek Hardeman dat het wel zo hoorde dat een CC op PC eens bij zijn mensen kwam kijken. Hardeman nam aan dat de CC of PC genoeg vertrouwden stelden in zijn onderofficieren. Maar het was misschien wel eens goed geweest voor het vertrouwen van zijn ondergeschikten in hun commandanten.
In de groep van Hardeman waren ook een paar wijzigingen aangebracht.
Joep Hendriks was naar de kaderschool overgeplaatst en kwam over twee maanden weer terug. De plaats in zijn ploeg bleef open. Zo lang wij in Tempeh zaten konden wij hem wel even missen. Willem Lips was sergeant geworden en was geplaatst als groepscommandant bij ons peloton en was gelegerd op de post Jossiwilangoen. Daar was ook de PC geplaatst.
Hardeman bracht veel avonden door in de kampong bij Soepiah. Hij was verliefd op deze vrouw. Hij had vroeger veel vriendinnetjes gehad in Nederland maar nooit verliefd geweest. En juist nu op deze Javaanse vrouw was hij verliefd. Soepiah zag er tegenwoordig goed gekleed uit. Zij droeg mooi kabaja’s en mooie gebatikte sarongs. Hardeman had in de tijd dat hij in Indië was hier en daar wel wat sarongs buit gemaakt en deze had hij aan Soepiah gegeven. Vele andere vrouwen zagen er goed uit. De mariniers gingen wel eens naar Loemadjang of Pasirian en kochten daar sarongs en kabaja’. De kleding werd dan hier en daar uitgedeeld. Soms ook al betaling voor de liefde.
Hardeman vermaakte zich bijzonder in Tempeh. Hij en Haaksbergen hadden veel uitnodigingen gehad voor het bijwonen van selamatans. Vaak waren het huwelijken. Er werd dan veel gegeten en gesnoept. Nooit werden mariniers ziek van de lekkernijen.
Ondanks de ophitsende Indonesische leiders in Djokjakarta om de Nederlanders te haten en vooral afbreuk te doen hadden wij hier in Tempeh helemaal geen last van de bevolking. Hier kwam ook de menselijkheid weer terug tussen de Nederlanders en de Indonesiërs en wij hadden de indruk dat de Nederlanders en de Indonesiërs best met elkaar konden leven. Hardeman werd door Soepiah goed verzorgd en hij voelde zich bij haar goed op zijn gemak.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage