INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19881013 Bezoekers
58 Bezoekers online
Het was bijna zeven uur toen Hardeman wakker werd. Hij had slecht geslapen. Hij voelde zich duf van de warmte. De hele nacht was het warm geweest. Hij zat op de rand van zijn tampatje en pakte de hoorn uit de telefoonfoedraal. Hij gaf een slinger aan de hendel en even gekraak en toen de stem.
‘Grijzen’
‘Morge, kapitein. Hardeman hier, op Tempeh geen bijzonderheden.’
‘Oké. Maar wacht even ik heb nog wat. Vandaag komt je pelotonscommandant op bezoek. We hadden afgesproken dat er geen vervanging voor Hermans zou komen, maar je krijgt toch een marinier. Hermans komt niet meer bij je terug. Hij gaat naar Jossiwilangoen. Vandaag komt ook de ziekenverpleger op bezoek voor gezondheidsinspectie. Zorg ervoor dat je mensen allemaal aanwezig zijn als ie Pa er is. Dit is alles,’ eindigt de kapitein.
‘Ik heb het begrepen, kapitein.’’
‘Goed.’’
Enig gekraak en de telefoon is dood. Hardeman deed de hoorn in het foedraal en ging achter zijn bureau zitten. De nieuwe pelotonscommandant was al eens komen voetballen. Nu kwam hij officieel naar Tempeh. Hardeman kende hem nog vanuit Doorn. Ook vandaag gezondheidsinspectie. Velletje naar achteren en dan uitknijpen. De ziekenverpleger zat dan op een stoel naar alle de penissen van de mariniers te kijken. Altijd was het goed, althans bij de groep van Hardeman. Het was een verplicht controle.
Hardeman draaide zijn stoel en ging naar buiten zitten kijken.. Hij voelde zich nog duf. Er komt een Indonesiër het erf oplopen. Hij heeft de man nooit eerder gezien. Hij liep naar het platje en kwam bij het open raam staan.
De wacht kwam op hem af maar zag dat Hardeman bij het open raam zat.
‘Wat kan ik voor u doen, Pak,’ zei Hardeman.
‘Tuan, ik heb bij tuan Pieters gewerkt. Ik heb zijn kleren gewassen en gestreken en deze kamer schoon gehouden. Ik wil dat ook graag voor u doen.’
‘Hoe is je naam.’
‘Ahmed, tuan.’
‘Waar kom je vandaan en waarom ben je niet direct bij mij gekomen.’
‘Toen sergeant Pieters wegging ben ik dezelfde dag naar mijn familie gegaan,’ antwoordde de man. Gisterenavond ben ik terug gekomen.’
Hardeman voelde er wel voor om deze man voor hem te laten werken.. Hij kwam betrouwbaar over. Hoewel dat moeilijk te beoordelen was.
‘Tuan, ik kunt naar mij informeren bij sergeant Haaksbergen.’
Hij was dus bekend bij de VDMB.
‘Ik zal informeren bij sergeant Haaksbergen. Kom morgen maar terug.’
‘Dank u wel, sergeant,’ zei Ahmed, hij knikte met zijn bovenlichaam en liep naar de warong van Soepiah.
Zij was al een poosje druk in de warong en druk met koken. Ahmed ging op de bank zitten in de warong en sprak met haar.
Hardeman ging zich baden en daarna ging hij naar Haaksbergen, deze zat op zijn platje. Zijn haar stond overeind hij is kennelijk net uit zijn bed.
‘Morge, Haaksbergen.’
‘Morge, Hardeman. Hoe gaat het er mee?’ Haaksbergen keek Hardeman aan met een brede grijns op zijn gezicht. Deze vent lacht altijd.
‘Prima, wij vermaken ons best hier in Tempeh. Maar ik heb informatie nodig, Vanmorgen kwam er een man naar mij toe, Ahmed, heet hij en wil voor mij werken.. Hij heeft ook voor Pieters gewerkt. Is hij betrouwbaar?’
‘Ja, Ahmed is betrouwbaar. Je zult veel plezier van hem hebben. Hij kent de omgeving goed en ik ken hem al lang.’
‘Nou dan weet ik genoeg. Ik kan hem wel gebruiken.’
‘Tot ziens Hardeman,’ Haaksbergen liet weer zijn brede grijns zien vanonder zijn Clark Cable snorretje.
Hardeman liep terug naar huis en keek of Ahmed nog in de warong zat. Ahmed was reeds vertrokken. De mariniers waren intussen wakker geworden. Hardeman ging op het platje zitten en keek naar Soepiah. Een minuut of twintig later zat bijna iedereen op het platje.
‘Is iedereen aanwezig,’ vroeg Hardeman.
‘Nee, nog niet allemaal,’ zei Jan Haag.
‘Roep de anderen. Ik heb wat te vertellen,’ zei Hardeman.
Jan Haag ging naar binnen en riep met zijn harde stem dat iedereen naar voren moest komen.
Twee mariniers kwamen nog naar buiten. Iedereen was er nu.
‘Luister uit. Vandaag komt onze pelotonscommandant op bezoek. Dus niemand gaat van de post af. En tevens komt de ziekenverpleger mee voor gezondheidsinspectie. Iedereen gaat naar de ziekenverpleger. Het zal wel een zouteloze dag worden met al die kopen van jullie om mij heen maar het is niet anders. Dit was het dan.’
‘Dat slappe gelul met die lulleninspectie,’ begon De Muis, ‘ Ik snap niet dat die ziekenpa er niet beroerd van wordt om naar die lullen te kijken.’
‘Het is anders wel goed voor jou. Als je naar Soerabaja gaat dan moet de leuning goed in orde zijn,’ lachte Jan Haag.
‘Leuning, zeg maar tentstok, jonge, jongen het is toch eigenlijk wat hé, wij zitten hier in een seminarie,’ ging de Muis door.
‘Lul niet man. Er zijn hier toch vrouwen genoeg die met je naar bed willen. Je moet alleen niet vergeten een sneeuwbal te halen,’ grinnikt Donk.
‘Hijwel. Ik ben de sergeant niet of korporaal Levi. Die pakken hier gelijk even de mooie vrouwen weg. Zij hebben geen problemen meer en zij hoeven geen sneeuwbal te halen,’ griept De Muis verder.
‘Oh, wacht even. Nu hebben Helmuth en ik het gedaan. Je loopt altijd zo te pochen dat je een mooie meid op de kop gaat tikken. Doe het dan er zijn er genoeg,’ zei Hardeman.
‘Maar voor die in de warong kom ik niet meer in aanmerking,’ zei de Muis.
‘Nee, dat denk ik ook niet,’ lachte Hardeman.
Levi zit met pretoogjes naar Hardeman te kijken. Deze knipoogt naar hem.
‘Ik ga een rijsthap naar binnen werken,’ zei Hardeman en hij stond op en liep naar de warong.
‘Pas maar op dat ze er geen Spaanse vlieg in hebben gegooid,’ riep De Muis hem na.
Hardeman zei er niets op, hij moest er inwendig om lachen en liep verder. Achter hem hoorde hij de mariniers lachen.
Een uur later kwam de pelotonscommandant op de post. Hij had de ziekenpa bij zich. Hardeman had een gesprek met zijn pelotonscommandant maar dat leverde geen nieuws op. Zo liep deze dag ook weer ten einde. ’s Avonds was Hardeman bij Soepiah.
De volgende dag was Ahmed vroeg op de post. Hij zat rustig te wachten totdat Hardeman klaar was. Hardeman had eerst zijn CC gebeld. Daarna was hij zich gaan scheren en baden. Hij riep Ahmed bij zich en zij liepen naar binnen. Hardeman ging achter zijn bureau zitten.
‘Ga zitten Ahmed.’
Ahmed ging op de rand van de stoel zitten. Hij was niet gewend om bij een blanke op de stoel te gaan zitten. En dan zeker niet bij iemand die commandant was. Zo zagen zij dat nu eenmaal. Hardeman voelde het anders aan.
‘Oké Ahmed. Je kunt bij mij blijven werken voor de tijd dat ik in Tempeh ben. Je doet voor mij de was en strijk mijn kleding en je houdt mijn kamer schoon. Verder zijn er allemaal karwijtjes die je moet doen.’
‘Dank u wel, tuan,’ zei Ahmed. Hardeman vertelde hem ondertussen wat hij hem zou betalen. Ahmed knikte alleen maar.
Ahmed stond op en vroeg, ‘ mag ik, tuan?’ Hij bedoelde hiermee of hij aan zijn werk kon beginnen.
Hardeman knikte alleen met zijn hoofd.
Het eerste wat hij deed was de klamboe verwijderen van het tampatje en bracht het bed naar buiten. De klamboe en de witte deken hing hij over de lijn.
‘Heeft u nog vuile was, tuan?’
‘Nee, die zijn gisterenavond opgehaald door een van de jongens. Regel zelf maar met die jongen hoe dat verder moet. Ik wil er geen moeilijkheden over,’ zei Hardeman.
‘Ik maak dat wel in orde sergeant.’
Ahmed begon met een zachte bezem de kamer aan te vegen. Je hoefde hem niets te zeggen,
Zo gingen de dagen in Tempeh verder. Al eerder gezegd. De mariniers hadden hier prima naar de zin. Ze kwamen volledig tot rust. De omgeving was rustig en er waar geen vijandelijkheden. De mariniers in Tempeh stonden op goede voet met de bevolking.
Dat was heel prettig, zowel voor de mariniers als voor de bevolking. Vooral de vrouwen zagen er beter uit. Velen van hen droegen gekleurde sarongs en hadden mooie kabaja’s.
Hardeman was nog steeds vaak in de kampong. In de kampong vond men het normaal dat hij veel bij Soepiah was.
Toen Hardeman een rondje door de kampong maakte kwam hij marinier Donk tegen. Hij deed nogal geheimzinnig en wilde kennelijk iets vertellen.
‘Sergeant, gisteravond ben ik met dat vrouwtje dat bij Edy woont plat gegaan. Niet Soepiah hoor.’
‘Jezus, de vonken vlogen eraf.’
Hardeman wist dat hij werk maakte van dat vrouwtje. Hij had er geen aandacht aan geschonken. Iedereen wist hoe hij er over dacht met het omgaan van de vrouwen in de kampong. Zolang dat geen problemen gaf met mannen vond hij het best.
‘Nou, dan heb je je zin, hé,’ zei Hardeman.
‘Verdomme nou. Ik hoop hier nog lang te blijven,’ zei de marinier.
‘Dat hoop ik ook,’ zei Hardeman en dacht aan Soepiah.
Donk was in ieder geval verder gekomen dan hij met zijn Soepiah. De verhouding was sterk gegroeid maar Hardeman had iets dat hij niet kon verklaren. Hij wilde niet nemen omdat hij dat zo nodig vond.. Soepiah had iets over zich waarvoor je respect toonde. Het was heel iets bijzonders.
‘Sorry sergeant, ik moest het even kwijt. Aan u kan ik het wel vertellen.’ De beide mannen liepen samen het huis binnen.
‘Oh, sergeant ik ga niet naar de ziekenboeg. Dat meidje is safe.’ zei Donk.
Hardeman gaf er geen antwoord op. Hij had vaak genoeg gewaarschuwd. Ze wisten dat wanneer ze een geslachtziekte opliepen dat ze daarvoor gestraft werden. Hij ging weer achter zijn bureautje zitten en keek naar Soepiah. Zij was in de warong. Het was wel duidelijk dat Soepiah hem niet onverschillig was. Zij waren vaak alleen in haar huis in de kampong of er buiten. Toch had Hardeman haar niet genomen. Er waren hevige vrijpartijen geweest maar nooit tot het uiterste. Voor Hardeman was het soms een hevige kwelling. Op een avond toen zij achter het huis waren lagen zij op een baleh-baleh. Het was donker.
‘Tuan. Hoe lang blijft u hier in Tempeh? Kunt u niet hier blijven. Bent u in Holland getrouwd?’ vroeg Soepiah.
‘Nee, ik ben niet getrouwd niet hier en niet in Holland. Ik weet ook niet wanneer ik hier weer weg moet. Dat gaat zeker gebeuren. Wij blijven nooit erg lang op een post,’ antwoordde Hardeman.
Soepiah ging tegen hem aanhangen. Haar sarong had zij hoog opgebonden boven haar borsten en droeg daardoor geen kabaja. Hardeman maakt de sarong los en haar borsten stonden strak naar voren. Zij duwde zijn hoofd tussen haar borsten. Zij huilde.
‘Tuan, ik wil geen kind, nu. Als u hier niet meer bent en ik zou van u een kind hebben dan heeft het kind geen vader,’ zei zij. Ze huilde nu hevig.
‘Je hoeft niet bang te zijn. Ik zorg er voor dat je van mij geen kind zal krijgen,’ zei Hardeman. Hij was diep ontroerd door deze situatie. Hij wist niet wat hij moest doen. Dit had hij nog nooit meegemaakt. Hij kuste haar. Er gebeurde van alles. Toen moest Hardeman naar huis.
De dominee kwam op bezoek. Het gebeurde wel meer dat de dominee of pater op bezoek kwam.
Deze dominee was nieuw en ging alle posten af om kennis te maken.
De dominee kwam in een jeep het erf oprijden. Hij was alleen.
‘Goedemorgen mannen,’ begon de dominee uit zijn jeep klimmend. Hardeman stond bij de jeep en ontving de VLOP.
Goedemorgen, dominee,’ zong het koor.
Iedereen zat binnen rondom het bureautje van Hardeman.. De dominee informeerde hoe het met ons ging. Of wij regelmatig post uit Nederland ontvingen en of alles in Nederland ook goed was. En dat wij ook steeds moesten schrijven naar Nederland. Er werd wat heen een weer gepraat.
Wij vertelden dat wij in Tempeh geen moeilijkheden hadden en dat we het best naar de zin hadden. Vooral de rust. Dat was heerlijk. En vooral geen gevechtsacties.
‘Ik zie hier helemaal geen vrouwen op deze post,’ zei de dominee. Hij keek nog eens in het rond.
‘Dat klopt, dominee. Wij hebben hier alleen djongossen, mannelijke bedienden,’ antwoordde Hardeman met een staal gezicht.
‘Dat vind ik fijn,’ zei de dominee, ‘ Op de andere posten zie ik overal vrouwen. Dat doet mij zeer. Je komt zo gauw in de verleiding om tot de zonde te komen,’ probeert de dominee ons uit te leggen. Maar wij snapte hem wel. Gelukkig waren wij niet zo. Aan het gezicht van De Muis te zien was hij lid van het korps koorknapen. Jan Haag zat er bij of hij in lachen zou uitbarsten.
‘Dominee, wij willen vrouwen op de post. Daar komen narigheden van. Daarom hebben we hier jongens lopen. Zij doen hier allerlei klusjes,’ zei Hardeman.
Jan Haag keek ernstig naar Hardeman.
‘Ik ben daar blij om. Als ik zei hoe men op de andere posten met de vrouwen omgaat dan word ik verdrietig om. En ze gaan er maar mee naar bed. Het is toch schandelijk.’ Zei de dominee weer en hij met treurig gezicht naar de mariniers om hem heen. Dat waren toch koorknapen. Dat kon je aan hun gezichten zien.
De Muis zat met zijn afgezakte kin en de mond iets open meewarig naar de dominee te kijken.. Zijn moeder moest hem eens zien.
De mariniers waren hevig onder de indruk want zij keken echt met droeve blik naar de dominee.
Maar Pietje, de kleinste marinier van het korps en hij was nog maar een paar maanden bij ons zou de zaak redden. Hij bracht het gesprek op een ander onderwerp.
‘Dominee, de sergeant heeft mooi foto’s van onze patrouille. Wij kwamen toen van de zuidkust.’
‘Die wil ik dan wel eens zien, als het mag,’ zei de dominee weer helemaal vrolijk.
De dominee zat op Hardemans stoel achter het bureautje. Dominees doen ook precies als een officier zij gaan altijd op andermans stoel zitten.
Voor dat Hardeman er iets aan kon doen trok Pietje met een ruk de la van het bureautje open.
In plaats van foto’s schoven een aantal ritsen met condooms helemaal naar voren tot aan de voorzijde van de lade. Genoeg condooms voor een heel peloton. Pietje keek verschrikt naar Hardeman maar deze gaf geen kik. De mariniers keken allemaal met een stom gezicht naar de dominee. Moest je het smoelwerk van Helmuth Levi zien. Dat pruimenmondje, om je te bescheuren. De dominee staarde lang genoeg in de lade om te begrijpen dat het condooms waren en geen regenjassen. Je hoorde hem zachtjes praten met onze Lieve Heer. Daaran ging zijn hoofd langzaam omhoog en hij keek Hardeman recht in de ogen. Zonder iets te zeggen bleef Hardeman de dominee aankijken.
‘Dank je wel, sergeant. Ik hoef de foto’s niet meer te zien. Wat daar in de la ligt zeg mij genoeg. Ondanks dt er geen vrouwen op de post zijn,’ zei de dominee. Wat moet deze man teleurgesteld zijn. Hij stond op en reed weg. De hele groep barste in lachen. Pietje kwam bijna niet bij.
‘Ik wist niet dat er kapotjes in die lade lagen,’ zei Pietje hikkend van het lachen, ‘ Anders had ik die la niet opengetrokken..’
‘Waarom denk je nou dat er een la zit in het bureau van een sergeant der mariniers, man. Om kapotjes in op te bergen, iets anders heeft een sergeant toch niet,’ lachte Donk.
‘Die komt niet meer terug, Klaas,’ zei Jan Haag, ‘’ Jij dacht een goede beurt te maken bij de dominee door te zeggen dat wij geen vrouwen op de post hebben.’
‘Nou, dat is toch zo. Ik hoef hem toch niet te vertellen dat jullie je vrouwen in de kampong hebben zitten. Voortaan blijf je maar met je jatten van die la af, Pietje. De dominee hoeft niet alles te weten.’
‘Wat kan jij met glashard gezicht kijken, zeg,’ zei Levi.
‘Maar naar de dominee kijk je nu eenmaal niet onmilitair. Jouw gezicht was anders als Mona Lisa,’ lachte Hardeman..
De dominee hadden wij nooit meer gezien op onze post. Wat moet die man teleurgesteld geweest zijn. Ook de pater is nooit gekomen. Misschien wel ingelicht door de dominee. Iedere marinier, kerkelijk of niet, weet dat de VLOP en de VLAM heel goed werk deden. Soms waren ze goed lastig maar als je met moeilijkheden zat dan kwam je bij hen op een goed adres. Zeker bij de hemelbestormers van de mariniersbrigade. Het waren kanjers.
De mariniers zaten nu twee maanden in Tempeh. Het verveelde niet. Onze pelotonscommandant liet zich vrijwel nooit zien. Onze Eddy werd hij genoemd. Tempeh was voor de mariniers een vakantiebestemming. Hardeman maakte verre wandelingen door de kampongs en in de omgeving. Iedereen kenden hem. Overal waar hij was kreeg hij lekkernijen aangeboden. Hij voelde zich helemaal thuis in Tempeh. Het liefst was in het huis waar Soepiah woonde. Daar werd hij goed verzorgd. De vrouwen in het huis zagen er goed gekleed uit. Daar had hij wel voor gezorgd en de dames waren hem er erg dankbaar voor. Hij had Soepiah gevraagd of zij er bezwaar tegen had als hij de andere vrouwen in huis ook een aantal sarongs gaf. Zij had helemaal geen bezwaar gehad. Integendeel zelfs.
Voor het eten hoefde hij niet meer te betalen. Het kwam wel op een andere manier binnen’
De grote vrouw in de andere warong kreeg regelmatig bezoek van een paar mariniers. Deze jongens zorgden daar voor de inkomsten. Niemand van de mariniers was met haar bevriend. Door de mariniers werd zij sapi, koe, genoemd. Zij werd door de mariniers niet zo aangesproken. Het grote lichaam van de vrouw en haar grote borsten had veel indruk gemaakt op de mariniers.
De Muis zei,’ Jezus wat heeft die vrouw grote borsten. Als je op die vrouw ligt dan is je hoofd bedolven door de borsten..’’
‘Jij mag dan wel uitkijken. Zo’n grote kop heb je nou ook weer niet. En als jij tussen die borsten komt te liggen dan wordt je geplet. Dan blijft er helemaal niks van je kop over’ zei een marinier.
‘Ik ga ook helemaal niet op die vrouw liggen,’ zei De Muis met zijn puntige kin naar voren.
De mariniers lachten maar wat. Het was veel te warm om je druk te maken.
Toen Hardeman bij Soepiah in de kampong was hoorde hij dat er in de verte werd geschoten. Het was bijna half tien. Hij richtte zich op en luisterde. Ook Soepiah zat overeind. Zij trok haar sarong over de schouders en keek verschrikt naar Hardeman.. Hardeman hoorden nog een paar schoten. In al de maanden dat hij in Tempeh was had hij geen schot gehoord. Hardeman ging naar buiten om te luisteren. Er kwamen ook kampong bewoners naar buiten.
‘Soepiah, ik moet weg. Ik moet gaan kijken,’ zei Hardeman. Ze stond verschrikt op en ging tegen hem aan staan en keek met grote angstige ogen naar hem op.
‘Wees niet bang het is niet in deze kampong. Maar ik moet gaan kijken,’ zei Hardeman weer.
‘Wees voorzichtig,’ zei Soepiah, ‘Het is lang geleden dat hier in de omgeving is geschoten.’
’Ga zo dadelijk naar binnen. Dat is veiliger. Morgenochtend kom ik naar de warong.’
‘Ik zal niet kunnen slapen. Ik wacht tot ik jullie weer voorbij hoor komen op de terugweg. Kijk goed uit,’ zei Soepiah met angst in haar stem. Hardeman kuste haar en ging in de looppas naar huis. Zijn karabijn had hij bij zich. Intussen waren de anderen ook teruggekomen op de post en stonden al klaar om uit te rukken.
‘Er werd geschoten,’ zei Jan Haag.
‘Ja, is iedereen thuis?’
‘Ja.’
‘Jan, Helmuth jullie gaan met jullie ploegen mij mee. De anderen blijven hier in huis. Ga niet slapen voordat wij terug zijn.’
‘Wij zijn er klaar voor,’ zei Levi.
Hardeman pakte zijn koppel met munitie.
‘Klaar? Kom op dan gaan we,’ zei Hardeman.
De negen mariniers staken de straat over en liepen de kampong in waar Soepiah woonde. In de kampong stonden overal mensen te praten. Voor het huis van Edy stond Edy zelf, zijn vrouw en Soepiah. Toen Hardeman naar Soepiah liep vloog zij hem om de hals en kuste hem. Ze laat hem snel los. Zij liep snel naar binnen. Edy en zijn vrouw zeiden niets.
De patrouille verplaatst zich snel. Soms in looppas gingen zij in de richting vanwaar de schoten kwamen. Er waren veel kampongs in de omgeving. Ook stonden er in de andere kampongs mensen buiten. Hardeman vroeg hen of zij iets verdachts hadden gezien. Nee!
Wel hadden zij schoten gehoord. Maar het was niet in hun kampong geweest. De patrouille ging verder. Er was niets verdachts. Op een afstand van een tweehonderd meter lag nog een kampong.
‘We gaan nog naar die kampong als er niets aan de hand is dan gaan we terug,’ zei Hardeman.
‘Draag je wapens in de hand. We gaan niet via de weg de kampong in maar lopen via de sawadijkjes en komen dan van een andere kant de kampong binnen.’ Hardeman sprak zachtjes terwijl de mariniers om hem heen stonden. Het ging langzaam. Het was donker. Hardeman horde achter hem een paar mariniers van de sawadijkjes glijden. Het is een natte sawa. Zacht vloekend gaan de mariniers verder. Tenslotte stonden zij aan de rand van de kampong. Ze doken de kampong in en liepen achter elkaar. Er is een brede kampongweg. Deze liep dwars door de kampong. De patrouille ging aan beide zijde van de weg lopen. Het was stil in de kampong. Er was geen mens te zien. Langzaam liep de patrouille verder. Nog geen vijftig meter verder stond de patrouille voor een haag van bamboesperen. Zo ineens, plotseling.
‘Kijk uit,’ sist Hardeman.
De mariniers schuiven door en ze staan in een halve cirkel rondom de bamboesperen. De wapens gericht op de mannen achter de bamboesperen. De bamboesperen waren gericht op de mariniers. Even een gevaarlijk moment. Als er een speer naar voren was gekomen dan had de man niet meer geleefd. Er gebeurde niets. Het was doodstil. De mariniers en de sperendragers waren allemaal verrast.
Hardeman sprak ze onmiddellijk aan.
‘Wij zijn mariniers uit Tempeh. Wie zijn jullie?
De mannen zeiden niets maar bleven onbewegelijk met hun speren gericht op de mariniers staan.
‘Wat is er gebeurd? Waarom lopen jullie met die speren? Wie heeft er geschoten?’
Hardeman was er niet zeker van dat er in deze kampong was geschoten maar aangezien deze kerels met speren bewapend waren moest er toch iets in deze kampong gebeurd zijn.
‘Wij zijn van de kampongwacht, tuan,’ zei een der mannen. ‘Er waren vanavond gewapende mannen in de kampong en zij hadden ons bedreigd.
‘Ze hadden een paar keer geschoten en zijn toen snel doorgetrokken,’ zei een ander man..
‘De kampongwacht is toen snel uitgerukt om te kijken wat er aan de hand was en toen stonden wij ineens tegenover u. Wij zijn erg geschrokken.’
Net als wij, dacht Hardeman.
‘Wij dachten dat u TNI’ers waren en dat wij in moeilijkheden zouden komen. Maar gelukkig bent u het. Wij zijn zeer opgelucht,’ zei één der mannen vriendelijk.
‘Dank u wel voor uw komst, tuan.’’
‘Als er weer vreemdelingen in jullie kampong komen waarvan je denkt dat het niet pluis is waarschuw ons dan,’ zei Hardeman.
‘Dat zullen wij doen, tuan.’
De mariniers deelden sigaretten uit aan de geschrokken mannen en aan beide kanten was de rust weer gekeerd.. W namen afscheid van de mannen en wij vertrokken weer naar Tempeh. Het was alweer een tijdje geleden dat we patrouille hadden gelopen. Maar we waren het nog niet verleerd. Ook waren de mariniers direct op hun qui vive geweest toen zij de schoten hadden gehoord en hadden zich direct gereed gemaakt om op patrouille te gaan. Ze hadden er direct op gerekend dat Hardeman erop af zou gaan.
‘Was dat effe schrikken zo ineens die speren op je pens gericht te zien,’ zei De Muis.
‘Ja, zij waren ook goed geschrokken en dan met onze wapens op hun pens gericht,’ zei Hardeman.
‘Wat zou er gebeurd zijn? En die kerels zouden die wel betrouwbaar geweest zijn,’ zei Jan Haag.
‘Het is hier altijd rustig geweest en nu lopen er ploppers in de omgeving,’ ging Levi verder
‘Ja, het is onbegrijpelijk. Wij maar denken dat het hier rustig is, maar is dat wel zo? Je krijgt er geen hoogte van. En die mannen met die bamboeroetjing dat moet je maar geloven dat het de kampongwacht is. Het is niet de bedoeling dat wij maar iedereen neer schieten die wij toevallig tegenkomen met speren,’ zei Hardeman, ‘ Kom we gaan terug.’
Hardeman dacht tijdens de terugweg er over na. Hij had vaak in de kampongs gelopen. Soms heel alleen. Nooit had hij ergens moeilijkheden gehad. Hij wist intussen dat wanneer hij er alleen op uit ging, Ahmed altijd in de buurt was. Ahmed was dan gewapend met een geweer. Hij mocht dat geweer dragen. Haaksbergen had hem daarvoor toestemming gegeven. Hardeman voelde zich veilig als Ahmed in de buurt was. Ondanks het “staakt het vuren”, rotzooiden de ploppers maar wat aan. Het zal wel een doorstrekkende groep TNI’ers geweest zijn. Stom van ze dat ze dan gaan lopen schieten..
De patrouille naderde de kampong waar Soepiah woonde. Het was stil in de kampong. De bewoners waren binnenshuis en sliepen waarschijnlijk. De mariniers waren nogal luidruchtig nu ze dicht bij hun post waren. Het was ver in de nacht toen de mariniers bij hun post arriveerden.
Soepiah zal ons wel gehoord hebben.. De mariniers waren nat van transpireren en zaten onder de modder. De achter gebleven mariniers zaten op ons te wachten.
‘Wat was er aan de hand, sergeant?’
‘Er schijnen ploppers in een van de kampongs geweest te zijn. Wij hebben ze niet gezien. Wel stonden wij ineens voor een kampongwacht. Zij waren gewapend met bamboesperen. We stonden ineens tegenover elkaar. Wij stonden met onze wapens in de hand gericht op de mannen. Even een spannend moment. Maar jullie zien het wij zijn terug. Ga maar plat, behalve de wacht.’
De patrouille ging baden en daarna gingen ze naar hun tampatje.
‘Tuan, het is zeven uur. U moet telefoneren,’ zei Ahmed.
Hardeman werd wakker en greep de telefoon die Ahmed onder zijn neus drukt. Het leek wel of hij maar vijf minuten had geslapen. Hij gaf een slinger aan de telefoon en met een schorre slaapstem verteld hij de CC wat er afgelopen nacht was gebeurd.
‘Meldt het maar aan Haaksbergen. Hij stuurt er wel iemand op uit,’ was het antwoord van de CC.
Hardeman zat op de rand van zijn tampatje. Ahmed stond bij hem en wilde zijn tampatje al buiten zetten. Hij stond op en ging naar het raam en zag Soepiah in de warong staan. Ahmed brak zijn tampatje af en zette het buiten in de zon. Hardeman streek met zijn handen door zijn haar en liep naar Soepiah. Zij viel hem om zijn hals toen hij de warong binnen stapte. Er was niemand in de warong. Ze zij niets. Ze was blij dat hij terug was. Hardeman dronk een glas koffie en ging terug naar huis. Door beide mensen was weinig gezegd.. Toen hij in huis kwam had Ahmed zijn tampatje alweer klaar. Waarschijnlijk had hij gedacht dat zijn baas nog wel even wilde slapen. Dat vermoeden was juist want Hardeman ging op zijn tampatje liggen en viel weer in slaap. Het was bijna twaalf uur toen hij wakker werd. Ahmed had het wasgoed al gewassen. Hardeman ging naar de warong om te eten. Later op de dag hoorde hij dat de VDMB een kerel heeft opgepakt die meer van het schieten van de afgelopen nacht afweet.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage