Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 20017423 Bezoekers

 62 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Mijn verhaal - Nederlands Indië 34

Op 18 december 1948 landden de mariniers bij Glondong aan de noordkust van het eiland Java. Het was 02.00 uur toen de bruggenhoofdafdeling aan land ging. Om 0300 uur begon de opmars. Het waren de mariniers van de eerste LST. Zij beten de spits af. Op de LST waar het 4de bataljon, althans, compagnie ‘W’ aan boord was, was het een drukte van jewelste. Iedereen was klaar om van boord te gaan. De PC, luitenant Van de Berkhof en zijn OPC waren druk in de weer. Zij controleerden of iedereen aanwezig was. De groepscommandanten hadden hun mensen al geïnspecteerd. Er kon weinig gebeuren aan boord van een varende LST.
‘Hardeman, jij gaat met je groep het eerst van boord. Daarna volgen de andere groepen. Ik loop achter jou groep. De majoor loopt bij de laatste groep,’ zei de luitenant.
 Om 0600 uur ging verliet de groep van Hardeman de LST. Hij liep voorop en ging door de grote deuren naar buiten. Zijn mensen volgden hem Vliegtuigen van de marine vlogen laag over het strand en over de kampong Glondong. Er was geen tegenstand omdat de eerste mariniers hier al over het strand hadden gelopen. Er was helemaal geen tegenstand geweest.
Over het strand liepen we naar de weg die vlak achter de kust lag. Het was druk op de weg. Onze voorgangers waren vastgelopen. Wij konden hierdoor ook niet verder, alles hoopte zich op. We moesten uren wachten voordat we weer op gang kwamen. De wegen waren zo slecht dat we niet verder konden. Heel langzaam gingen we voorwaarts. De hele dag sukkelde we zo verder. Geen schot werd er gelost. We hadden geen idee wat er aan de hand was. Om 1800 uur arriveerden wij te Djenoe en kregen opdracht ons bivak op te slaan. De mariniers waren erg prikkelbaar. De voedselvoorziening was ook vastgelopen en dat deed er geen goed aan. We konden onze groepen onderbrengen in de verlaten huizen. Hardeman bracht zijn mensen onder in een groot stenen huis en deelde direct de wacht in.
‘Waar zit jij met je groep?’ vroeg de Joker nijdig. Hij was op zoek naar zijn groepen.
‘Mijn groep licht in dit huis. Ik heb de wacht reeds ingedeeld,’ antwoordde Hardeman.
‘Nou, jij hebt het alweer voor elkaar. Ik heb nog geen slaapplaats gevonden omdat ik eerst iedereen achter zijn kont kan aanlopen,’ kankerde de majoor.
Hardeman trok zijn schouders op. Hij had zorg voor zijn groep en niet voor de majoor.
Het was gaan regenen. Hevige stortbuien maakten van de omgeving een modderpoel.
‘Wat een klerezooi. Het wordt een grote rotbende door die regen,’ zei Hardeman.
‘Ik heb het gevoel dat er veel in de soep is gelopen. We zijn geen klote opgeschoten. De hele dag zijn we bezig geweest om tot hier te komen,’ griepte Jan Haag,’ En dan is er ook nog niets te eten.’
De mariniers verrekte van de honger. Daarbij zijn ze vuil en bezweet en lagen met hun kleding aan op een baleh-baleh. Ook lagen er mariniers op de grond. Toch werd er geslapen. De volgende morgen waren we gebroken.
‘Oh Heer, ik ben gebroken. Wie is toch die strateeg die ons in deze klerezooi laat ploeteren,’’ zei een korporaal.
‘Dat zijn die hufters in Den Haag, man. Die zitten met hun klote bij de warme kachel uit te denken hoe ze ons in deze klerezooi achter de ploppers aan moeten laten jagen.’
‘Ja, maar vergeet de strateeg in Batavia ook niet.’
‘Opschieten, we gaan verder,’ riep Hardeman.
‘Krijgen we eerst nog iets te schaften?’
‘Nee.’
‘Laat ze de klere krijgen.’’
‘Houd je smoel dicht we moeten verder,’ zei Hardeman.
De opmars ging verder. Nog steeds was er geen schot gelost. We wisten ook niet precies wat we moesten doen. We liepen kennelijk achter onze voorgangers aan. Het was een chaotische toestand.. Overal bleken de oprukkende mariniers vast te lopen. Dat kwam omdat de route die wij volgden zeer slecht begaanbaar was. Bruggen waren vernield en er waren veel tankvallen gegraven in de weg. En dan die onophoudelijke regen.
‘Hé, we krijgen wat te vreten.’’
Ergens in Djenoe hadden de koks toch nog kans gezien brood en thee in orde te maken. Tijdens de opmars werd het uitgereikt. De koks hadden het net zo slecht als de mariniers die in opmars waren. De koks moesten alles in de openlucht doen en dat viel niet mee met die tropische regenbuien.
We waren nu bijna twee dagen bezig met onze opmars. Van tegenstand hadden we nog weinig gemerkt.
Hardeman hield zjn mensen wel goed in de gaten. Nu er geen tegenstand was kon hij dat goed doen. Ze zagen er allemaal slecht uit. Vuil en hongerig. Er werd weinig gesproken. Iets aardigs was er niet te vertellen. De mariniers konden alleen maar kankeren maar ook dat deze ze weinig. Er reed dan weer eens een truck in een tankval of er was weer ergens een brug kapot en dat hield allemaal op. Allemaal tegenslagen die niet waren te voorzien. Maar was dat eigenlijk wel zo? In de voorbereiding naar deze actie waren er toch inlichtingen verzameld over de toestand van de wegen etc etc. Men wist toch dat als je in december een actie gaat beginnen dat je veel regen kan verwachten en dan moest je toch op de hoogte zijn van de wegen en bruggen.
Het is 20 december. Ons peloton kreeg de opdracht op te rukken naar Babat. Daar lagen een paar belangrijke bruggen en moesten worden veilig gesteld. Weer was er oponthoud! En wat voor oponthoud het allemaal was was voor ons niet duidelijk. Het maakten ons alleen maar prikkelbaarder.
‘Jonge, jonge, wat een actie. Het lijkt wel of er niets is voorbereid. We lijken wel een stel padvinders,’ zei Leo van de Noot.
‘Padvinders doen het nog beter. Ik snap er ieder geval geen moer van,’ griepte Jan Haag.
‘Wat ik niet snap is dat ze kennelijk niet hebben geweten dat hier zoveel kapot is gemaakt. Er is geen brug heel. De leiding had moeten weten dat hier zoveel bruggen naar de klote zijn geholpen en dat er zoveel tankvallen zijn gemaakt. Je hebt een inlichtingendienst of het hebt het niet. Of zouden ze de verkeerde inlichtingendienst hebben gevraagd,’ zei Hardeman.
Het bleef regenen. Het was heel slecht. Eindelijk bereikten wij de spoorbrug bij Babat.
Wij moesten de brug bewaken totdat een andere eenheid de bewaking zou overnemen.. Onder de brug lagen een paar bommen. De mariniers van het stootpeloton hadden de bommen al onschadelijk gemaakt. Rondom werden wachtposten uitgezet. Het was bijna 18.00 uur. Even later was het donker. Een van de mariniers had een doos blikken erwtensoep geritseld en op de truck gezet. Niemand wist er iets van.
‘Hé jongens er staat een doos met blikken erwtensoep op de truck,’ zei de ritselaar.
‘Wat? Erwtensoep,’ vroeg Jan haag.
‘Ik heb vanmorgen een doos gejat bij de kombuis,’ zei de marinier.
‘Kom op, laten we die soep maar opwarmen,’’ zei Hardeman.
‘Opwarmen, in je handen zeker,’ zei Jan Haag.
‘Kijk nou maar eens onder dat zeil daar voor in de truck,’ zei de ritselaar. Hij had overal aan gedacht.
Jan Haag trok het zeil weg en er stond een grote pan en een houten spaan.
‘Jij bent een nog groter ritselaar dan ik,’ lachte Jan Haag.
‘Kom op, maak die blikken los,’ zei Hardeman weer.
‘Jongens, vuur maken, zoek alles bij elkaar dat kan branden,’ riep Jan Haag
Anderen waren bezig de blikken te openen. Leo van de Noot was bezig een vuur te maken. Een paar mariniers hielden de wacht en een paar waar al gaan slapen. Langs de kant van de spoordijk. Een paar schimmen zaten rondom het vuur. Hardeman stond met de grote spaan in de soep te roeren. Het was een dikke brij maar dat werd wel anders toen de soep warm begon te worden. Opeens klonk er een geweerschot in onze richting. De kogel vloog hoog over. Er zat kennelijk ergens een sluipschutter. Het schot kwam vanuit de kampong die beneden aan de dijk lag. De afstand was minstens honderd meter. De plopper schoot op de schimmen rondom het vuur.
‘Ga in dekking, die klote plopper probeert ons van de soep af te houden,’’ riep Hardeman. De mariniers lag plat op de grond en Hardeman ging op zijn knieën zitten en bleef in de soep roeren. Wij schoten niet terug dat had geen zin op een dat enen schot. Een volgend schot kwam beduidend dichtbij.
Phieff! Nog en schot. Deze was heel dichtbij. Ook Hardeman lag nu plat naast de soeppot.
‘Verdomme, die klerelijer gunt ons de soep niet,’ zei een marinier. Weer klonken er een paar schoten. Het werd nu vervelend.. Hardeman zat weet op zijn knieën en roerde weer in de pot.
De mariniers lagen plat op de grond. De plopper bleef doorgaan met ons te beschieten.
‘Klaas, zal ik die plopper een geweergranaat op zijn flikker schieten,’ zei Theo Gruter.
‘Ja, doe dat maar,’ antwoordde Hardeman.
Gruter schoof een geweergranaat op zijn granaatwerper. Hij ging op zijn knieën zitten richtte zijn wapen op de kampong.. Er volgde een harde knal toen de granaat van het geweer vloog en even later een harde knal in de kampong. De plopper was er kennelijk van geschrokken want hij liet zich niet meer horen.
‘Hé Klaas, dat was even een Amerikaans knalletje, hé. Die plopper  is zich de klere geschrokken,’’ zei Gruter uitgelaten lachend. Hardeman zag zijn gezicht voor zich. Hij wist nu precies hoe Gruters gezicht eruit zou zien. Zijn neus iets opgetrokken van het lachen en rondom de neus iets wit. En als dat zo was dan was Gruter echt in zijn schik.
‘Dat was een goeie, nu kunnen we tenminste rustig onze soep eten. Houdt wel allemaal je wapen bij de hand,’ zei Hardeman.
Een paar mariniers die al lagen te slapen, waaronder Jan Haag, hij was ook in slaap gevallen, waren geschrokken en kwamen  op het vuur af.
‘’Verdomme, wat was er aan de hand. Ik schrok mij de klere. Ik dacht dat die brug de lucht in ging,’ zei Jan Haag, ‘ Ik lag net lekker te pitten.’
‘Verrek, nog geen half uur geleden zat je nog hier,’ zei Hardeman.
‘Ja, maar ik kreeg slaap en ik dacht die soep is toch nog niet warm, dus ik ga een tukkie doen,’’ zei Jan Haag, ‘Maar jullie houden er wel ruwe manieren op na.’
‘Theo heeft een lastige plopper aan het schrikken gemaakt.’
‘Nou, hij had me mooi te pakken. Ik schrok me kapot,’ zei een marinier.
Theo Gruter stond te lachen en had er wel schik mee.
‘Maar, het is etenstijd en jullie moesten allemaal wakker gemaakt worden,’ lachte Hardeman.
‘Als ik kiezen mag dan maar door een vrouwenhand,’ zei De Muis.
‘Stik ben jij er ook. We hebben je niet veel gehoord de laatste dagen,’ zei Hardeman.
‘Nee, ik kan wel janken over de ellende die we meemaken. Wat een actie,’griepte De Muis.
‘Maar je het over kiezen. Er valt niets te kiezen. Neem maar een mok soep,’ zei Hardeman.
De soep smaakte uitstekend en er werd flink van gegeten. Even later was het vuur gedoofd.
‘Ik denk dat we niet veel last van de ploppers zullen hebben,’ zei een marinier, ‘Ik hou ze wel weg met de gassen die zich in mijn darmen ontwikkelen. Dat heb ik altijd na erwtensoep.’
‘Ga dan wel in de buurt van de brug liggen!’
‘We gaan plat. Denk er om dat iedereen op tijd wprdt gepord voor de wacht. En kijk uit,’ zei Hardeman.
Het werd wel slapen in de openlucht. En dat was beroerd want het was weer gaan regenen. Zo’n miezerig regentje. Er kropen mariniers onder de truck. Anderen lagen onder hun poncho
Ook Hardeman lag op de sappige spoordijk onder zijn poncho. Hij had zich er helemaal ingerold.. Tijdens de nacht gebeurde er niets. De ploppers hielden zich rustig. Dat snapte Hardeman nou niet. Als hij in hun positie was zou hij de vijand constant blijven beschieten. De mariniers hadden geluk dat de ploppers er anders over dachten. Toen het licht werd was iedereen wakker. Niemand had goed kunnen slapen. Het was nat en kil. Ongeveer een uur later kwamen er mariniers van een andere eenheid om de bewaking van de brug over te nemen. Ons peloton ging terug naar Djenoe waar de rest van de compagnie nog aanwezig was.
In Djenoe horen wij dat we het patrouilleren gingen overnemen. De tegenstand is vrijwel nihil. De vijand was overal op de vlucht geslagen. Wel had de vijand de tactiek van de verschroeide aarde aangenomen want overal stonden gebouwen en fabrieken in de brand. Alle bruggen waren vernield of zwaar beschadigd en er lagen over bommen onder. Er werd een enorme hoeveelheid bommen en granaten buitgemaakt en veel handgranaten.
Het viel op dat de bevolking zich hier niet achter de Nederlanders schaarde. De politiek had hier goed meegeholpen de haat aan de Nederlanders aan te kweken. De bevolking geloofde niet meer in de Nederlanders. Zij werden onder sterke druk gezet door hun eigen troepen. Het was een verwarrende situatie.
De voedselvoorziening aan de mariniers was zeer slecht geregeld. We moesten lang wachten voordat het eten kwam. De koks waren er erg druk mee. Maar het kwam nogal eens voor dat wanner de koks druk waren zij de keuken activiteiten moesten afbreken omdat we verder moesten oprukken. Ook was het voorgekomen dat de keukens waren opgebroken en dat daarna de order kwam om de keukens weer op te bouwen omdat er vertraging was in de opmars  Toen de keukens weer konden koken werd het koken weer afgelast omdat er NIWIN-pakketten waren aangekomen en dat deze pakketten eerst moesten worden opgegeten.
‘Nou, dat wordt een goedkope dag vandaag. Er wordt een dag eten uitgespaard,’ zei Jan Haag.
‘Deze NIWIN-pakketten zijn door het Nederlandse volk betaald. Het is dus een rondje van het Nederlandse volk,’ zei Leo van der Noot.
‘Het is toch schandalig hoe slecht het geregeld is met deze actie. Volgens mij hebben ze dit niet voorzien. We zijn toch al een paar dagen onderweg en wat hebben we eigenlijk voor eten gehad,’ zei Hardeman.

Het was een onbeschrijfelijke rotzooi. De hele boel was vastgelopen een colonne trucks stond in de djatibossen. We wisten niet eens waar we waren. Wij vroegen ons af de leiding wel wist waar we waren. De trucks en de jeeps stonden tot hun assen in de blubber. We waren op weg naar Tjepoe. Onze gevechtgroep had een grote achterstand. Het regende alsof al het water bestemd was om ons tegen te houden. Dat lukte dan best. De mariniers waren doorweekt als een spons. We gingen verder. Hoe, moet je niet vragen want de chauffeurs moesten al hun stuurmanskunsten vertonen om uit de blubber te komen. We snapten niet dat het ook nog lukte.. We moesten de trucks verlaten en gaan verder lopen. Toen we in Tjepoe aankwamen was de stad reeds bezet door andere eenheden van de mariniers. We sliepen in de lege huizen. Ook hier was de bevolking gevlucht.
Jaap Meerstens kwam de volgende morgen met een witte baard uit zijn huis. Hij had geslapen in een kamer waar veel kapok lag. Hij was er in gedoken en zat nu onder de kapok.
  24 december, onze compagnie ging te voet verder naar Ngawi. We liepen aan beide kanten van de weg. Af en toe was er een kleine rustpauze. Voeding hadden we deze dag nog niet gezien. Sommige hadden nog wat over uit het NIWIN-pakket. Maar dat was niet zoveel meer.
 We hadden flink honger. Maar ‘al is de weg nog zo krom, je perst maar door en kijk niet achterom’. Hardeman dacht aan deze spreuk die in de kantine in Bergen op Zoom hing. Was hier van goede toepassing.
Van tegenstand was geen sprake. Gemotoriseerd vervoer was hier niet mogelijk. Alle bruggen waren opgeblazen. De mariniers waren uitgepit. De troep was niet meer gevechtswaardig.
‘Klaas, het wordt vandaag weer een goedkope dag. Geen eten en ik heb honger als een paard,’ zei Van der Noot.
‘Ja, het is ongelooflijk,’ antwoordde Hardeman die naast Van der Noot was gaan lopen.
‘Zouden die actie voorbereiders hebben zitten slapen. Volgens mij hebben ze niet geweten dat al de bruggen hier naar de knoppen zijn geholpen,’ zei Hardeman.
‘Het is in ieder geval een grote klerezooi,’ ei Jan Haag. Het was bijna donker en wij liepen nog steeds verder. Onze CC wilde zeker de tijd inlopen.
‘Jezus, wat een klote weer. We zijn nat als dweilen,’ griepte De Muis..
‘Halt houden!’
Het was 22.00 uur. Het regende keihard. De hele compagnie zat aan de kant van de weg. Allen waren doodmoe en hongerig. Wat een ellende.
‘Voorwaarts!’
‘Wat is dat voor gelul. We zien geen hand voor ogen,’ kankerde Hardeman, ‘Geef aan iedereen door dat ze dichtbij elkaar blijven lopen. En denk aan de tankvallen.’
Het was inktzwart en de regen viel met bakken tegelijk naar beneden. Het was een zware tropische regenbui. De weg was uiterst gevaarlijk vanwege de tankvallen. We hielden elkaar aan de koppels vast. We waren kapot!
De weg waar we liepen liep dwars door een djatibos. Het regende nog steeds en er was geen kampong of huis te zien.
‘Waar is Hardeman,’ werd er zachtjes gevraagd.
‘Hier,’ zei Hardeman.
Er was wat gescharrel en de Joker stond vlak naast Hardeman. Hij was kleiner dan Hardeman. Hij viel nog minder op dan de rest.
‘Hardeman, jouw groep doet de wacht zolang we hier blijven. Zet je mensen meteen rondom deze plek uit.’
‘Goed, majoor.’
Hardeman bracht zijn mensen zo goed als mogelijk in het zijterrein. Het was nog steeds aardedonker. Alleen de regen ruiste door de struiken en bomen.
‘Joep Hermans, waar zit je,’ fluisterde Hardeman.
‘Joep!.’
‘Ja,hier,’ klonk het in onvervalst Apeldoorns.
‘Joep, zet jij over twee uur jouw mensen uit. Roep mij maar als het zo laat is,’’ zei Hardeman zacht.
‘Oké. Klaas.’
Het regenwater had overal plassen gevormd. Hardeman zocht naar zijn vriend Theo Gruter.
‘Theo, waar ben je, man.’
‘Hier op de baleh-baleh.’
Hardeman kroop over de liggen lichamen heen die verspreid lagen over de weg.
De mariniers waren neergevallen waar ze stonden en lagen onder hun poncho.
‘Hé, Theo, waar ben je nou, man.’
‘Hier, man.’
‘Hijwel met zijn baleh-baleh.’’
‘Duik maar in deze plas en gooi je poncho over je heen.’
‘Is dat onze plas?’
Hardeman liet zich op de grond in de plas glijden en voelde overal het water tussendoor lopen.
‘Jezus wat een toestand,’ griepte Hardeman.
‘Lekker hé, dat water langs je klote.’
‘Hé, trek die poncho niet van mij af. Ik wordt zeiknat.’
We waren kapot, doodmoe en hongerig. Maar de moeheid en het gevoel van honger interesseerde ons minder dan dat we zo in de rotzooi lagen. We voelden ons in de steek gelaten door de leiding. Net als Hardeman lekker genesteld is in zijn plas kwam de CC hem zoeken.
‘Waar ligt sergeant Hardeman.’
‘Ja, hier ben ik,’ zei Hardeman, hij wist niet eens dat het zijn CC was.
‘Je, compagniescommandant staat hier,’ was het antwoord, ‘Laat mij eens zien waar je je wachtposten hebt neergelegd.’’
Hardeman ston op uit zijn plas en door en door nat met soppende schoenen strompelde hij naar de CC.
‘Loop u met mij mee, kapitein. Maar blijf dicht achter mij.’
De CC zei niets en liep achter Hardeman aan. Hardeman had nog een gevoel waar zijn manen lagen. Het was levensgevaarlijk! Hardemn begon zachtjes de posten aan te roepen. Het was beter dat de posten wisten dat hij het was. Als er een zou schrikken dan schoot hij je gelijk een gaatje in je kop. Later zou hij wel vragen wie er aan kwam.
‘Hardeman hier.’
Nogmaals riep Hardeman naar de post. De CC stond vlak achter heem, bijna tegen hem aan. Hij mocht wel uitkijken want als er een kogel dwars door Hardeman zou gaan dan werd hij ook nog geraakt. Hardeman moest zachtjes grinniken.
‘Wachtpost, hier Hardeman.’
‘Ja, sergeant, hier zijn wij,’ riep een marinier eveneens zachtjes. Hardeman struikelde bijna over de marinier.
‘Zijn er bijzonderheden, marinier,’ vroeg de CC.
De marinier had niet eens opgemerkt dat de CC er bij stond.
‘’ h, sorry, kapitein. Ik had u niet gezien.’
‘Geen bijzonderheden, kapitein. Verder zien wij geen moer hier.’
Zonder iets te zeggen draaide de CC zich om en liep weg. Hardeman stond pal achter de CC hij moest de man niet kwijtraken.
‘Waar liggen de andere posten,’ vroeg de CC.
‘Iets verderop, kapitein.’
‘Loop er maar even heen.’
Hardeman schuifelde langs de CC en liep heel voorzichtig door het lage struikgewas.
‘Hardeman hier.’
‘Ja, sergeant, hierheen nog een paar meter.’
Een paar stappen verder lagen de beide mariniers in de blubber onder hun poncho.
‘Zijn er bijzonderheden?’ vroeg de CC.
‘’Geen bijzonderheden, kapitein,’ zei de marinier die stem herkende van de CC, ‘ Alleen regent het hier.’ De marinier wilde leuk zijn.
Dit soort grapjes werden niet gewaardeerd door de CC zelfs niet met een rot opmerking. De CC stapte achteruit en liet Hardeman langs zich heen gaan. Ze liepen in de richting van de weg. Het was maar een paar meter en toen stonden ze op de weg.
‘Je kunt gaan, sergeant.’
‘Dank u, kapitein.’
Hardeman liep weer tussen de lichamen door en ging in zijn plas liggen.
‘Wat was er , Klaas?’
‘Oh, de kapitein wilde weten waar de wachtposten lagen.’
‘En, was het goed.’
‘Hij heeft niets gezegd. Als commandant het hij het recht om de posten te controleren.’’ Hardeman draaide zich nog maar eens om in zijn plas.
Hij ging lang uit liggen en hij voelde het water het door zijn kleding dringen.
‘Doe een beetje rustig aan. Ik wordt zeeziek!’
Hardeman trok de poncho nog eens stevig om zich heen. Het regende met alle hevigheid op hen neer.
Zou mijnheer in Batavia ook zo in de regen liggen. Hij wilde toch zo graag deze actie beginnen. Hij zal geen vermoeden hebben dat duizenden Nederlandse soldaten doodmoe zijn, doorweekt van de regen en in de rotzooi zitten. En niet vergeten dat ze vrijwel geen eten hebben gehad.. Hardeman lag op zijn rug en het water voelde een beetje warm aan. Hij bedacht ineens dat het kerstnacht was.
‘Hé, Theo,’ riep Hardeman zachtjes.
‘Huh,’ ritselt Gruter in zijn plas.
‘Hé, Theo weet je wat het vannacht is.’
‘Ja, nat.’
‘Nee, man. Het is kerstnacht.’
Theo tilde zijn hoofd op uit de plas en draaide zijn hoofd in de richting van Hardeman.
‘Verdomd, ja, dat is waar ook. Nou, dan kunnen we nu wel zingen, de mariniers liggen bij nacht in de plas.’
Zijn hoofd viel met een plons terug in de plas. Verder werd er niets gezegd.  Kerstnacht! Om nooit meer te vergeten. Hardeman kon niet slapen. Hij dacht aan zijn meisje Olga in Soerabaja.
Daar zouden ze wel naar de kerk zijn geweest. Zij moest eens weten dat hij hier in een plas water lag. Wat een doffe ellende.
 Een schim liep voorzichtig tussen de mariniers en zei zacht, ‘ Wordt wakker, we gaan verder.’
Het was 02.00 uur in de nacht en nog steeds aardedonker. Ook regende het nog steeds.
‘Schiet op mannen, we gaan verder.’’
‘Welke groep staat er op wacht?’
‘Van Hardeman.’
‘Klaas, laat je mannen inleggen.’’
‘Welke ploeg staat er post.’
‘Van de Noot.’
‘Jan, waarschuw jij Leo dat hij met zijn mensen dat hij kan inleggen en naar de weg moet komen,’’ zei Hardeman, ‘ Waarom ben ik eigenlijk niet gewaarschuwd.’
‘Je, lag zo lekker te slapen. Ik ga wel even waarschuwen.’
‘Huh,’ zei Hardeman.
Grommend kwam de meute omhoog. Iedereen zat onder de modder en was drijfnat. En dat was al een paar dagen zo.
‘Sergeant Hardeman, laat de wachtposten inleggen,’ riep een schim
‘Daar wordt aan gewerkt,’ riep Hardeman.
Zijn mannen kwamen uit de djatibossen.
‘Heeft iedereen zijn mensen bij elkaar,’ riep de Joker.
‘Ja.’
‘Blijf zo dicht mogelijk bij elkaar. Let op de achterblijvers.’
‘Begrepen.’
De compagnie zette zich in beweging. We liepen weer vlak achter elkaar en midden op de weg. Het water sopte in onze schoenen. De regen viel nog steeds in bakken naar beneden.. Niemand zei een woord. We waren koud en nat. De natte kleding schuurde de huid kapot. Heer, laat het even ophouden met regenen we hebben het al beroerd genoeg.
Toen we ongeveer driekwartier hadden gelopen kwam het commando, ‘Halt houden!.’
‘We blijven hier tot het licht wordt.’
Het was nog donker. De hele compagnie zat langs de weg. Iedereen wachtte gelaten af tot het licht zou worden. De eerste uitvallers waren er. De ziekenverplegers hadden hun handen vol werk. Men was doodop. Nog steeds geen eten gehad. Vandaar de uitvallers. Het werd licht, het is 06.00 uur.
Eerste Kerstdag!
‘Opstaan we gaan verder.’
De mariniers hezen zich op. Na uren konden we elkaars gezichten weer eens zien. En wat voor gezichten. Ongeschoren, natte bemodderde gezichten, de handen zijn gerimpeld van het water. Holle ogen keken elkaar aan. Geen lachje kon er af. Het was één ellende.
‘Iedereen klaar?’
‘Ja.’
‘Voorwaarts’
De mariniers zette zich weer in beweging. De regen was minder geworden. Even later was het droog. De weg liep uit in een grote bocht en de hele compagnie liep aan weerszijde van de weg. Eerste Kerstnacht op weg naar Ngawi. Door het lopen werden de lichamen weer warm. Als we nu ook nog een beetje zon krijgen dan drogen we ook weer op.
‘Cees, Cees, ik schijt over mijn nek,’ riep een marinier naar de ziekenverpleger. Van Krieken stond kotsend langs de weg. Het was meer een brakend geluid  want het braaksel was al uit zijn maag. Slierten slijm en gal hing aan zijn kin. De marinier was doodziek van vermoeidheid. Hardeman stond naast hem en probeerde hem over het dooie punt heen te halen.
‘Kom op, man. Laat je niet kisten. We zijn allemaal kapot.’
‘Klaas, ik ben kapot. Ik houd het niet langer vol.’
‘Je moet mee. We kunnen je hier niet achterlaten. Je houdt de compagnie op. Schiet op! Geef je wapen aan een ander.’
Hardeman nam het geweer van de schouder van de marinier en duwde de marinier voorwaarts. Een ziekenverpleger hielp hem verder.
‘Kom op, man.’
De marinier strompelde verder. Als een zwabber zwaaide hij over de weg. Hij probeert de anderen bij te houden.
Voor Ngawi moesten we nog over de kali Solo. Met prauwen werden we over de kali gebracht. Het liep allemaal goed af. Af en to werd er nog even gerust, maar nooit lang. We moesten zo snel mogelijk Ngawi bereiken. Het was 14.00 uur als we Ngawi binnentrekken. We waren volkomen uitgeput en smerig op deze eerste Kerstdag.

Copyright © A.O.E. Hartsuiker - All Rights Reserved


Creatie datum: 23/06/2017 22:49
Categorie: - Hartsuiker, Cees
Pagina gelezen 8566 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië