INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19640133 Bezoekers
35 Bezoekers online
Het aantal Christen-Inlanders werd over 1915 in geheel Ned.-Indië tezamen op ongeveer 750.000 geschat, hetgeen sedert het begin van deze eeuw een belangrijke toename zou betekenen.
Thans zal dit getal wel tot omstreeks een miljoen gestegen zijn, geheel betrouwbare cijfers zijn echter niet beschikbaar.
Aan de omschrijving wie aan de bepalingen voor Inlanders onderworpen zijn, voegt art. 163 lid 3
I.S. toe ,,behoudens de bij ordonnantie te regelen rechtstoestand van de Inlandse Christenen, evenals het volgende lid eenzelfde voorbehoud maakt voor die van de
Christen-Vreemde-0osterlingen.
Dit voorbehoud hoorde echter beter thuis in art. 131 I.S. waar in het algemeen het privaat- en strafrecht aangegeven wordt, dat voor de verschillende bevolkingsgroepen zal moeten gelden.
Een ordonnantie van algemene strekking als art. 163 I.S. voor Christen-Inlanders en
Vreemde Oosterlingen eist, is nog niet gemaakt en het lijkt ook niet waarschijnlijk dat zij er ooit komen zal.
Wat de Christen-Vreemde-Oosterling betreft, stond in het wetsontwerp van 1906, dat leidde tot het
huidige art. 163 I.S., oorspronkelijk, dat de bepalingen voor de Europeanen mede zouden gelden voor de Christen-Vreemde-Oosterlingen.
Hiermede ging de Staten-Generaal echter niet akkoord, omdat men vreesde voor een overgaan in
naam van vele Chinezen tot het Christendom maar alleen met het doel in de door hen begeerde categorie te komen.
Daarom werd deze bepaling geschrapt.
Voor de Chinezen in het algemeen is trouwens in 1917, voor de andere Vreemde Oosterlingen in
1924 een regeling van de privaatrechterlijke toestand in het leven geroepen, die deze bevolkingsgroepen voor het privaatrecht vrijwel gelijkstelt met Europeanen.
Omtrent de Inlanders, die het Christendom belijden, bevatte art. 109 lid 4 (oud) R.R. een bepaling,
die er toe strekte om aan te geven, dat zij over het geheel in dezelden rechtstoestand als de
niet-Christen-Inlanders zouden verkeren.
De rechtspositie van de Christen-Inlanders beantwoordt echter dientengevolge op enkele punten van
het privaat- en publiekrecht niet geheel aan hun rechtsbehoeften.
Afdoende verbetering hiervan bleef tot heden uit.
Voor de Inlandsche Christenen in de residenties Menado, Ternate en Onderhorigheden en Amboina,
is bij staatsblad 1861 No. 38, gelijk aangevuld en gewijzigd, en sedert 1874 ook voor Timor en
Onderhorigheden, een reglement vastgesteld op het aangaan van huwelijken zowel onderling als met Europeanen en hun afstammelingen.
Dit reglement hield echter met plaatselijke uiteenlopende volksgewoonten absoluut geen rekening.
Overigens zijn – onverminderd het recht van de Inlandse Christenen om zich aan de voorschriften
voor Europeanen omtrent het houden van de registers van de burgerlijke stand te onderwerpen - de
hoofden van het Gewestelijk Bestuur bevoegd op plaatsen, waar deze Christenen gevestigd zijn, een persoon aan te wijzen tot het houden van registers van geboorten, huwelijken, echtscheidingen en sterfgevallen onder voornoemde Christenen (staatsblad 1864 No. 142 in onderling verband met 1925 No. 434, 1931 No. 373, 1885 No.185).
Deze bepalingen zijn echter een bron van verwarring en rechtsonzekerheid geweest.
Ter vervanging van de desbetreffende bepalingen in staatsblad 1864 No. 142, in onderling verband met 1885 No. 185 is bij staatsblad 1933 No. 75 een nieuw reglement vastgesteld op het houden van registers van de burgerlijke stand voor de Christen-Inlanders op Java en Madoera, in de Minahassa, Saparoea en Banda.
Bij staatsblad 1933 No. 74 zijn tenslotte ter vervanging van de regeling in staatsblad 1861 No. 38
nieuwe bepalingen vastgesteld betreffende het huwelijksrecht van de Christen-Inlanders op Java en Madoera, in de Minahassa, Saparoea en Banda (Huwelijksordonnantie Christen-Inlanders Java, Minahassa, Amboina).
Om bezuinigingsredenen zijn deze nieuwe bepalingen echter nog niet in werking gesteld.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage