INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19705651 Bezoekers
63 Bezoekers online
Uit Chinese boeken blijkt dat reeds in de 7e eeuw Chinezen in de Archipel gevestigd waren.
De Chinese reiziger Fah Hièn die in 440 Java bezocht vermeldt niets omtrent aldaar gevestigde Chinezen; toen waren ze er dus nog niet.
Thans zijn in Indië 1.233.856 Chinezen, waarvan 583.360 op Java en Madoera en 650.496 in de
buitengewesten.
De Chinezen zijn in Indië gekomen door kustvaart, niet door stoute reizen.
Dit blijkt ook uit de lijn waar zij zich hebben gevestigd.
De emigratie gaat uit van de provincie Foehkiën (havenplaats Emoy tegenover Formosa).
De taal van de Chinezen in de Archipel is ook uit deze streek.
Ook van Kwantoeng (ten zuiden van Foehkiën) uit had deze emigratie plaats.
Verder gaat de lijn over Achter-Indië, Malaka, de Riouw-Lingga-archipel, Bangka, Billiton, Java.
In de Riouw-Lingga-archipel hebben de Foehkiën Chinezen de overhand; zij huwden daar Inlandse
vrouwen en hebben er een inheemsch halfras gevormd.
Zij drijven er landbouw (gambir, peper).
Op Banka en Billiton werken zij in de tinmijnen.
Op Java zijn zij in veel grotere getale.
Ook daar is de huistaal Maleis; de mannen onder elkaar handhaven wel hun moedertaal.
Een vertakking van de emigratielijn gaat naar Deli, Langkat en Serdang.
Ook naar de westerafd. van Borneo, door de ontdekking van goud, enige eeuwen geleden reeds.
Ons gouvernement vond er Chinese staatjes (Mandor, Singkawang en Montrado) vazal van de sultan
van Sambas.
Tegenwoordig drijven de Chinezen daar ook landbouw (sawahcultuur).
Overal in de archipel waar handel of kustvaart te drijven valt zijn Chinezen.
De meeste zich in den archipel bevindende Chinezen zijn daar geboren (± 90 %); deze noemt men baba of peranakan Chinezen.
De geïmporteerde Chinezen (± 10 %) noemt men sengkèh (nieuwgekomene).
Tegenwoordig vinden de Chinezen het onaangenaam met deze benamingen te worden aangeduid; zelfs ,,orang tjina" eenvoudig de Maleise vertaling van ,,Chinees” ontstemt hen veelal.
Zij willen Tjong Hoa genoemd worden.
De Chinezen in Foehkièn en die van Kwantoeng spreken verschillende dialecten.
De laatsten zijn er meer als werk- en ambachtslieden (minder dus als handelaren).
De hoofdpl. van Kwantoeng is Kanton, daarom worden zij ook wel Kantonnezen genoemd.
Ook zij spreken weer 2 verschillende dialecten, nl. die van de Hakka-Chinezen of die van de
Uheh-Chinezen, (van Noord-China in Kwantoeng gekomen).
De Hakka’s zijn uitstekende koelies.
Daarnaast heeft emigratie plaats van Tio-tsioe (havenpl. Swatau).
Deze Tio-tsioe Chinezen, ook wel Hoklo’s genoemd, spreken weer een andere taal en vormen het allerbeste koeli-element.
Op Java zijn de Chinezen in het algemeen tussenhandelaren, geldhandelaren, aannemers van
werken (wegen en bruggen).
De Chinezen hebben een zeer nauw familieleven; zodoende vormen zij vaak kongsi’s met gemeenschappelijk kapitaal.
Door vermenging met de inheemse bevolking gaat het Chinese ras achteruit; daardoor ook geringe toename in getalsterkte.
Het bestuur over de Chinezen wordt, onder de Nederlandse bestuursambtenaren, uitgeoefend door
hun eigen door, of vanwege het gouvernement aangestelde hoofden met de titel van majoor, kapitein, luitenant of wijkmeester.
De drie eerste titularissen noemt men Chinese officieren. (zie ook onder Bestuur).
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage