INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19753318 Bezoekers
33 Bezoekers online
Toen de toch al deplorabele toestand van ’s lands financiën door de Java-oorlog nog verergerd was moest naar nieuwe middelen worden omgezien.
Volgens het bestaande landrentestelsel moest de inheemse landbouwer een bepaald deel van de opbrengst van zijn grond aan het gouvernement afstaan.
Toen nu in 1830 de gouv.-gen. Van den Bosch optrad
werd het door hem aan de hand gedaan cultuurstelsel -- een gewijzigd stelsel van de geforceerde cultures van de voormalige compagnie—ingevoerd, om tot onmiddellijke resultaten te komen.
Volgens dit stelsel moest de Javaan (het gold alleen voor Java) één vijfde van zijn grond voor het gouvernement beplanten met de door de overheid bepaalde producten, uiteraard die welke de Europese markt vroeg, nl. koffie, suiker en indigo.
De niet-landbouwers moesten één vijfde deel van het jaar, dus 66 dagen voor het gouvernement
Werken.
Behalve dat de Javaan daardoor niet meer vrij was in zijn teelt van gewassen, waren de genoemde cultures hem vreemd en kostten hem meer tijd en moeite dan die waaraan hij gewend was, nl. van rijst en tweede gewassen.
De Europese en Inlandse ambtenaren die met het toezicht op de cultures waren belast genoten cultuurprocenten, wat tot misbruiken leidde.
Bovendien werd naast het cultuurstelsel de landrente gehandhaafd tegen de uitdrukkelijke toezegging van de regeering.
Ook de herendiensten voor het onderhoud van wegen en bruggen bleven gehandhaafd.
De Javaan kwam zodoende onder zware druk en was aan willekeur overgeleverd.
Financieel voldeed het stelsel uitstekend.
Reeds in 1833 bracht het een batig saldo van 3.000.000 gulden, hetgeen jaar op jaar toenam.
Aldus genoot het moederland in totaal 900.000.000 gulden aan batige saldi, welke gelden het gebruikte voor aflossing van staatsschulden en voor aanleg van spoorwegen.
Indië zelf had er weinig of geen baat bij, in tegendeel de nadelige gevolgen lieten zich gelden.
In Midden-Java heerschte hongersnood (1848-1850).
De Nederlandsche Handelmaatschappij (zie Banken, Bankwezen en Consignatie-stelsel) had van de regering het monopolie verkregen voor het vervoer naar Nederland en voor de verkoop aldaar van de gouvernementsproducten, tegen een voorschot op de opbrengst aan het gouvernement. Zodoende kwam dit noodlijdende lichaam tot grote bloei.
Intussen was door de genoemde ongunstige factoren een strijd ontketend tegen het cultuurstelsel.
Bij de grondwetsherziening van 1848 kregen de Staten-Generaal medezeggenschap in het beheer
van de koloniën, hetgeen tot dusver uitsluitend bij de Koning berustte.
De indiening van het koloniaal verslag door de Koning aan de Staten-Generaal en het voorschrift
tot vaststelling door dit college van een regeringsreglement ingevolge de nieuwe grondwet, gaven
de publieke mening gelegenheid tot uiting.
In de Tweede Kamer was het vooral de voormalige Indische predikant Dr. W. R. baron van Hoëvell met zijn aanhang, die krachtig opkwam voor de belangen van Indië, daarbuiten Multatuli
(E. Douwes Dekker) die met zijn boek ,,Max Havelaar of de koffieveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappij" beroering wekte (1860).
Intussen was in 1854 het nieuwe regeringsreglement tot stand gekomen hetgeen voorschreef dat de bescherming van de Inlandse bevolking tegen willekeur tot de plichten van de gouv.-generaal behoorde.
Vooral onder minister Fransen van de Putte werden vele verbeteringen ingevoerd (1863-1866).
In 1867 kwam de comptabiliteitswet tot stand, volgens welke de Indische begroting door de Staten-Generaal moest worden vastgesteld, welke alzo hoe langer hoe meer invloed kregen op het bestuursbeleid in Indië.
Een en ander had ten gevolge dat in 1870 de verplichte aanplant van suikerriet werd afgeschaft.
De verplichte koffiecultuur werd, ontdaan van de misbruiken, gehandhaafd tot 1915.
Dit was het einde van het eertijds zo beruchte en gehate cultuurstelsel, hetwelk met de beste bedoelingen tot stand was gekomen.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage