INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19593925 Bezoekers
29 Bezoekers online
11) Twee maanden in Canchil-buri.
(15 October - 9 December 1943).
Reeds waren in mijn zieke dagen in Hin-dato vele zieken afgevoerd, naar lager gelegen kampen waar betere behandeling en verzorging aanwezig waren en omstreeks 15 October 1943 ging ik met een groep van 90 zieken op reis naar Canchil-buri.
De hevigste regentijd was voorbij, de rivier al wat gezakt doch nog een bruisende bruine waterstroom.
De ochtend van vertrek scheen de zon prachtig en stonden wij gepakt en gezakt met een 20 op draagbaren gelegen mannen gereed voor een tocht per prauw van een volle dag.
Het aan boord gaan ging vlot.
Wij kregen een extra ei en één tical op de valreep van die booze kampcommandant en spoedig werden de drie prauwen, getrokken door een motorbootje, de rivier in gesleept en daar ging het stroomafwaarts met een kalm gangetje door de kronkelende rivier.
Ik had een goed plaatsje met behoorlijk uitzicht en genoot in die lugubere omstandigheden werkelijk nog van het alles overheerschende natuurschoon, dat de aanblik van de oevers en de rivier zelve in dit dichte oerbosch gaven.
Machtige rotsoevers deden zich links en rechts voor en menige weelderige plantengroei met vele bloemrijke plaatsen passeerden wij. Ook zagen wij dikwijls nederzettingen van de bevolking en van de Jappen die op een afstand gezien ook interessant geleken. Het varen zelf in de groote stroomversnellingen was ook interessant en nog gevaarlijk ook.
Menige prauw is bij verkeerd zwenken te pletter gevaren tegen de rotsen en eenige van ons vielen daaraan ten slacht-offer.
Onze reis was evenwel gelukkig voorspoedig en verliep zonder ongelukken.
Na een 10 uur varens kwamen wij aan het kamp Tarzo, dus hetzelfde kamp, waar wij in Januari 1 nacht hadden doorgebracht.
Dit kamp was onherkenbaar veranderd.
Er huisden een 1500 Engelschen en een paar honderd Hollanders w.o. ook eenige kennissen van mij.
Wij bleven evenwel alleen de nacht daar en ontmoetten dus maar enkele van onze bekende vrienden o.a. Ir. Lieneman die mij inlichtingen gaf over het overlijden van Ir. Strach en
Ir. Meerdink alsmede het bericht dat Ir. Steneker gezond en wel in het kamp Chung-key was en veel meer van belangrijke aard.
Ook vernamen wij nieuws van het wereldtooneel en dat was vrij gunstig, zoodat er goede hoop was dat het jaar 1944 ons zeker de vrijheid zou brengen.
De volgende dag gingen wij in de beestenwagens van een trein die gereed stond op de aldaar nieuw aangelegde baan.
De aanleg van die baan was zeer primitief, en slecht, zoodat met kleine snelheid gereden moest worden, maar het ging toch beter dan eertijds met een vrachtauto.
Na een uur of vijf sporens, waarin wij naar schatting 50 km. hadden afgelegd, kwamen wij op het kamp Canchil-buri aan en werden wij, al naar gelang onze soort van ziekten, in afzonderlijke barakken ondergebracht.
Ik voor mij kwam in de barak van algemeene ziekten van geen bijzondere aard te liggen.
Ik had op dat moment geen malaria m'n Beri2 was zoo goed als genezen en m'n buik roerde niet meer zoo heftig, doch ik was zwak van lichaam en geest.
Na een paar dagen knapte ik weer wat op en zag kans om een sambal handeltje op te zetten, waar ik aardig aan verdiende.
Er waren daar veel stadswachters o.a.eene de Boer, Visser, de Rochemont, Maj. Kool en vele anderen wiens namen mij nu niet te binnen schieten.
Toen ik pas van Kwie-ma in Hin-dato terugkeerde heb ik een lange open brief met allerlei bijzonderheden aan de stadswachters alhier geschreven en die was als een nieuwsblad rond gegaan, want daaruit vernamen zij de vreeselijke toestanden aan de kampen boven langs de spoorweg gelegen.
Allen waren zij mij echt dankbaar voor die berichtgeving en prezen mij gelukkig met het tot nog toe bereikte herstel.
Evenwel de malaria koortsen bleven niet uit.
Telkens om de 4 of 5 weken kreeg ik een hevige malaria aanval met eenige dagen hooge koorts en dus weer een kinine kuur die slecht op mijn eetlust werkte.
Toch al at ik niet veel en heelemaal niet lekker, alhoewel het eten daar stukken beter was dan in Hin-dato en Kwie-ma, ik sloeg geen maaltijd over en daaraan heb ik mijn behoud te danken. M'n geestelijke instorting begon hier ook te herstellen en met dat, de gedachten aan thuis.
Pas één keer waren wij in Hin-dato in de gelegenheid gesteld een kaartje naar Java te zenden en we piekerden in die tijd allen zeer zwaar. Vele donkere avonden vulden ons gemoed en bitter van droefheid kwam eindelijk de slaap op een dikwijls nat behuild kussen. Geruchten en berichten over Java en de heele wereld waren legio en veelal bezijden de waarheid.
Toch vernamen wij langzamerhand wel definitief dat de vrouwen op Java zich zeer goed hielden en moedig de toestand onder oogen zagen.
Het optreden van de Jap ten opzichte van onze vrouwen, viel ons, wat de berichten betreft, wel erg mee. Wij hadden inderdaad erger verwacht. Dit stemde ons een weinig tevreden en met versche moed begonnen wij onze strijd elke dag weer.
Jappen corvee werd mij nu niet meer opgedragen.
Ik deed wat huiselijk werk als etenhaler en verkocht in mijn vrije tijd sambal voor de bijverdienste.
Dat zaakje ging een maand goed totdat ik overging naar kamp drie. Kamp twee was een werkkamp.
Eerst lag ik in kamp één en in kamp drie was het niet zoo goed.
Dit was z.g. een kamp voor herstelden en was alles wat strenger. Sambal verkoopen mocht daar niet en dus moest het stiekum gebeuren, dat minder inkomsten gaf.
Ook in dit kamp bleef ik een maand, doch knapte maar weinig op.
Tot op heden was ik er wat m'n rookertje betreft, nogal goed doorheen gekomen en had zoo nu en dan nog wat voor een extra hap.
Intusschen was het eind November 1943 geworden de spoorbaan was voltooid. Door onze menschen in de boven kampen werd minder zwaar gewerkt en wij kregen ook beter eten.
Plaatselijk waren er nog wel kampen waar het slechter was, doch in het algemeen werd het wat beter.
De algemeene gezondheidstoestand was evenwel slecht.
Ook de huidziekten, een zwart schurft, deed zich nu veelvuldig voor en de tropenzweren waren aan de orde van de dag.
Bij tientallen werden armen en beenen afgezet en wonderlijk veel bij Engelschen en Aussies.
Het was een zielig gezicht die verminkte lichamen.
In de barakken was het een onhoudbare stank van de vele etterwonden. De behandeling daarvan was hevig pijnlijk, zoodat mannen het uitschreeuwden van de pijn.
Het gezelschapsleven stond dan ook in die tijd geheel stil. Een ieder was somber gestemd. Lectuur was er nergens.
Kaart en schaakspel werd niet veel meer gedaan.
Een enkeling voelde zich nog sterk om een soort lezing over een bepaald onderwerp te houden, doch weinigen interesseerden zich daarvoor.
Er werden zoo'n beetje groepjes van gelijkafgestemden gevormd en dan nog wel eens wat gepraat, doch veel viel er niet te beleven, als ellende en nog eens ellende.
Geruchten braken door van gloednieuwe bouw van reuzenkampen tot 10.000 man per kamp waar wij het einde van de oorlog af zouden moeten wachten.
Inderdaad werd in begin December bekend dat een groot deel van ons en andere kampen daarheen zou gaan.
Binnen enkele dagen hoorden wij dat het transport al begonnen was en op 9 December 1943 ging de eerste groep van 500 man uit ons kamp daarheen
Ik had het twijfelachtige geluk daarbij te behooren en ging vrijwel hersteld, althans niet ziek met die groep mee, w.o. ook eenige stadswachters.
Van vriend van Benthem was ik sedert Augustus gescheiden en ook de andere kongsie leden die ik in Maart in Kim Sayark
achterliet had ik sinds dien niet meer ontmoet.
Toelichting pagina:
Ir. Brouwer is vermoedelijk hopman Brouwer van de Vrije Vogels;
de padvindersgroep waar Rieka en ik ook lid van zijn geweest.
Jan Bange jr. was een goede vriend van ons, zo ook Eddy Floor
===========================
Copyright: R.Derks
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage