Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 19753447 Bezoekers

 39 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Geologie 1


Geschiedenis.
De kennis van de geologische gesteldheid van Nederlands-Indië is in de laatste 25 jaren belangrijk toegenomen.
De rust en orde in de Buitengewesten geschapen door de pacificatie onder het bewind van de Gouverneur-Generaal J.B. van Heutsz heeft daartoe veel bijgedragen.
De binnenlanden van veel streken en grotere eilanden konden daardoor rustig bereisd en onderzocht worden.
Voor 1816 werd het natuuronderzoek door particulieren uit liefhebberij, naast hun eigenlijke werkzaamheden verricht.
Een van de vooraanstaande natuuronderzoekers uit die tijd is G. F. Rumphius geweest (zie aldaar).
Hij schreef op geologisch gebied al over niveauveranderingen, want hoog boven het zeeniveau vond hij klipfossielen, wat hij toeschreef aan rijzing van de bodem.
Op mineralogisch gebied vertelt hij in zijn werk over het voorkomen van diamant op Borneo bij Soekadana; Zwavel op Banda, de Zuidwester eilanden en de Wawanie;  Goud op Sumatra, Borneo, Timor en Celebes, Koper op Timor;  Pyriet in dodecaëders van Mataram, Celebes, Borneo, Leitimor, Hitoe en Ceram; Markasiet op Ceram, Misool, Noesa Laoet en Timor.
Hij kent het rood en bruin ijzererts van het binnenmeer op Celebes, meer van Tommandano, dat door de Sarrasins in 1896 aangetroffen werd bij het meer van Matano en een voorkomen van goede kwaliteit bij Lebee aan de z.o.-kust van Bali; Kwarts in variëteiten van verschillende plaatsen;  Calciet en IJzervitriool evenzo.
Voorts beschrijft hij een ijzermineraal, misy, een soort sulfaat dat hij Federaluin noemt;
Serpentijn op Ambon; Bolus van Saparoea, Lateriet, oker, petroleum, bergteer, asfalt, mor, (bitumen), van Borneo en Boeroe.
En tenslotte versteningen, fossiele lamellibranchiaten en koralen herkende hij reeds als overblijfselen van organismen; hij beschreef dode vinges (Belemnieten) van Taliaboe, stenen kogels (met kernen van Ammonieten) van Mangoli, en voorts versteningen van Java, Bali, Manjak, Boeroe, Celebes en Misaol.
De berichten over het voorkomen van Belemnieten en Ammonieten hebben in deze eeuw geleid tot het vinden van de Krijt- en Jura-formatie op de Soela-eilanden.
Verbeek en de Siboga-expeditie 1899 hebben een nader onderzoek ingesteld en in 1901 heeft G. Boehm deze vindplaatsen persoonlijk bezocht en de aanwezigheid van die fossielen ter plaatse bevestigd.
Nadat in 1816 de Indische Koloniën aan Nederland waren teruggegeven, werd de behoefte gevoeld de kennis van de natuurlijke gesteldheid en van de voortbrengselen van de Oost-Indische bezittingen door onderzoek uit te breiden.
Daartoe werd in 1820 in Nederland een ,,Natuurkundige Commissie" ingesteld, die echter wegens vele tegenslagen niet aan haar doel beantwoordde en derhalve in 1850 werd opgeheven.
Van de door deze Commissie als leden uitgezonden onderzoekers hebben zich met geologische onderzoekingen beziggehouden: L. Horner, F. W. Junghuhn, H. Macklot, Sal. Müller, C. Schwaner.
Van deze onderzoekers is Junghuhn (zie aldaar), het meest op de voorgrond getreden, doordat hij zijn geologische waarnemingen op wetenschappelijke wijze heeft behandeld.
De uitkomsten van zijn onderzoekingen verzamelde hij in zijn werk: "Java, zijne gedaante, zijne plantentooi en inwendige bouw”, in 4 delen verschenen in 1853.
In 1855 publiceerde hij te Leiden een geologische kaart van Java waarop al de vulkanen aangegeven zijn.
In genoemd werk geeft hij een voor die tijd uitstekende beschrijving van de vulkanen van Java.
Na de instelling van een Mijnwezen in Indië in 1850 werd een groot deel van de ingenieurs belast met geologische verkenningen en opnamen.
Hun onderzoekingen waren geheel gericht op het voorkomen van nuttige delfstoffen (tin, goud en kolen).
Verscheidene hebben zich daarbij onderscheiden, o.m. J. E. Akkringa, W. H. de Greve (in 1872 verdronken in de Indragiri rivier), J. A. Hooze en C. J. van Schelle.
In latere jaren wijdde Dr. R. D. M. Verbeek zich geheel aan geologisch veldwerk, waaraan R. Fennema (in 1897 verdronken in het Poso meer) deelnam.
Door hun toedoen en vooral door de stelselmatige kaartering van Java tussen 1882 en 1890 is het inzicht in de geologische bouw, vooral wat het tertiair betreft, belangrijk vermeerderd.
Voorts N. Wing Easton (westelijke afd. van Borneo), Koperberg (Manando), Hövig en Broerman (Benkoelen).
Naast het personeel van het Mijnwezen hebben veel geleerden aan het geologisch onderzoek deelgenomen, door wetenschappelijke reizen, en door publicaties van de resultaten van hun onderzoekingen.
Van de Nederlandse geleerden mogen genoemd worden K. Martin (1891-1892 Ceram, Boeroe, Ambon en de Oeliassers, 1910 Java).
G. A. F. Molengraaff (1891-1892 Centraal-Borneo, 1910-1912 met Ir. Weckerlin de Marez Oyens en personeel van het Mijnwezen 1e Nederlandse Timor Expeditie).
C. E. A. Wichmann (1888-1889 Molukken, Celebes 1903-1905 Nw. Guinee) en van de buitenlandse G. Boeken (Soela-eilanden).
W. Volz (Noord-Sumatra 1904-1906), J. Ebbert (Soenda Expeditie 1910), E. C. Abendanon (Midden-Celebes 1909-1910 de beide neven F. en F. Sarrasin (Celebes 1896), J. Wanner (Timor 1915), H. G. Jonker met personeel van het Mijnwezen (2e Nederl. Timor Expeditie 1916), K. Deniger (Ceram 1917), L. Rutten en W. Hotz (Ceram 1918), O. Posthumus (met personeel van het Mijnwezen een botanische-geologische reis naar Djambi in 1925), H. Wittkamp (Midden Oost-Borneo 1925), H. A. Brouwer (Midden-Celebes 1929) en de Snellius expeditie 1930.
De aanwezigheid van aardolie in de uitgestrekte tertiaire gebieden van de Archipel was oorzaak dat sinds het begin dezer eeuw een intensief onderzoek van het tertiair werd ondernomen.
Hieraan namen in het begin de Zwitserse geologen C. Schmidt, A. Toler, H. Hirschi, J. Erb deel en later voortgezet door de ingenieurs van het Mijnwezen en de Nederlandse geologen B. C. Escher en L. M. R. Rutten, waardoor het tertiair de best bekende formatie is geworden.
Niettegenstaande Nederlands-Indië een klassiek land van vulkanisme is, is de bestudering er van slechts bij gebleken behoefte geschied.
Van een systematisch vulkanologisch onderzoek is pas sprake na de instelling van een Vulkanologische dienst in 1918 met G. L. L. Kemmerling (overleden 1930) als eerste leider.
De eerste geologische schetskaarten van Nederlands-Oost-Indië, tevens diepzeekaart op 1:2.500.000 verscheen in 1914 en werd samengesteld door Ir. E. C. Abendanon in opdracht van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, nadien is bij het Hoofdbureau van Mijnbouw een geologische kaart 1:1.000.000 in bewerking van 21 bladen, waarvan de bladen I Noord-Sumatra, VII Tapanoeli, Sumatra ’s oost- en westkust, VIII Midden-Sumatra, Banka, IX West-Borneo en Billiton, XIII Vogelkop, west Nieuw-Guinee, XIV noord Nieuw-Guinee, XV Lampongs, Straat Soenda, Banka., XVI Midden-Java, XVII Oost-Java, Madoera, Bali, Lombok en Soembawa, XX Aroe-, Kei- en Tenimbereilanden en XXI zuid Nieuw-Guinee verschenen zijn.
Sinds 1927 wordt Sumatra geologisch opgenomen en Java her-opgenomen op schaal 1 : 200.000.
In 1931 is het eerste blad Telok-Betong van de Sumatra kaartering verschenen.
Tenslotte zij nog vermeld dat in 1929 het eerste Internationale congres,
het 4e ,,Pacific Science Congres" te Bandoeng werd gehouden, waaraan verschillende excursies waren verbonden.

Literatuur.
De bibliografie op geologisch en mijnbouwkundig gebied over Nederlandsch Oost-Indië is verschenen in de Verhandelingen van het Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap voor Nederland en Koloniën. Geologische serie: Deel I: 1/2665 nummers in 1912 door Dr. R. D. M. Verbeek.
Deel II: 1e tiental vervolgen in diverse delen van genoemd tijdschrift in 1923 omvatten de nummers 2666/3744 door Dr. R. D. M. Verbeek.
Deel III: 2e tiental vervolgen, afzonderlijk verschenen in 1933 omvattend de nummers 3745/5518 door Dr. R.D.M. Verbeek en Dr. N. Wing Easton.

Stratigrafie.
De historische geologie wordt van boven naar beneden ingedeeld in de volgende groepen.
Caenozoicum: Kwartair: Alluvi um of Holloceen, Dilluvium of Pleistoceen, Tertiair: Plioceen, Mioceen (samen Neogeen), Oligoceen, Eoceen (samen Paleoceen).
Mesozoicum: Krijt: Boven- en Onderkrijt, Jura: Boven- of Witte Jura of Malm, Midden- of Bruine Jura of Dogger, Onder- of Zwarte Jura of Lias.
Trias: Boven Trias of Keuper, Midden Trias of Mosselkalk, Onder Trias of Bontzandsteen.
Palaeozoicum: Perm: Boven-, Onder Perm, Carboon: Boven-, Onder Carboon, Devoon: Boven-, Midden- en Onder Devoon, Siluur: Boven-, Onder Siluur, Cambrium.
Eozoicum of Algonkium.
Azoicum of Archaeicum (oetgebergte).
Wil men zich een denkbeeld vormen van de tijdsduur van deze geologische hoofdtijdperken, dan heeft, vergeleken bij 1 etmaal, het Archaeicum 12 uur, het Palaezoicum 8 uur, het Mesozoicum 3 uur en het Caenozoicum 1 uur geduurd, en de tijd waarin de mens optrad de laatste 5 minuten.
De leeftijd van de Aarde wordt door fysici op 100 miljoen jaren geschat.
De verdeling in tijdvakken is gebaseerd op het uitsterven van bepaalde diersoorten, en is daarom niet zo willekeurig.
De stratigrafische kennis, d.i. de opeenvolging van de aardlagen van de Indische ondergrond is in de laatste kwarteeuw belangrijk vermeerderd, toch is die kennis nog bij lange na niet voldoende om de geologische geschiedenis van Indië te schrijven.
Daarvoor zijn te weinig gebieden voldoende gekaarteerd, grote oppervlakken nog slechts oppervlakkig verkend.

Van Indië zijn ruim 7600 versteningen beschreven, als volgt verdeeld over de faunistische en floristische groepen:

Foraminiferen 762 soorten
Radiolariën 321
,,
Sponzen 42
,,
Coelenteraten 58
,,
Vermos (Wormen) 15
,,
Antropoda en decapoda 91
,,
Gastropoden 1783
,,
Lamellibranchiaten 11
,,
Scafopoden 35
,,
Cephalopoden 1582
,,
Bryozoën 92
,,
Brachipoden 308
,,
Echidonermaten 429
,,
Vissen 118
,,
Reptielen 15
,,
Vogels 1
,,
Mammaliën 61
,,
Planten 282
,,

Veel materiaal is nog in bewerking.
Afzettingen, waarvan de ouderdom door fossielen onomstotelijk vaststaat ouder dan Devoon zijn tot nu toe in Nederlands-Indië niet gevonden.
Toch zullen er afzettingen voorkomen, die tot een ouder tijdvak behoren dan het Devoon waartoe een deer van de kristallijne schisten gerekend zal moeten worden.
Deze gesteenten bevatten elders op de wereld waardevolle delfstoffen; in Indië hebben ze tot nu toe geen economische objecten opgeleverd, zodat er weinig aandacht aan besteed is.
Kristallijne Schisten: Dit is een verzamelnaam voor gneissen, phyllieten, glimmerschisten, gemetamorfoseerde leien en kleileien.
In de leien zijn nog fossielen aangetroffen en in de phyllieten soms nog resten van versteningen, maar door gebergtedruk hebben die organische resten te veel geleden, zodat ze niet bepaald zijn kunnen worden en derhalve de ouderdom van deze groep gesteenten niet vaststaat.
In gneissen en glimmerschisten, (gemetamorfoseerde dieptegesteenten) zijn uit de aard van het oorspronkelijk gesteente geen fossielen te verwachten.
In het Archaeicum (het oer-gebergte) en het Algonkium komen zeer veel kristallijne schisten voor.
Doordat in Djambi schisten bekend zijn geworden, die tot de Jura en Krijt gerekend moeten worden en deze een oud uiterlijk vertonen, is het moeilijk geworden de oude van de jongere schisten te scheiden.
Toch zal bij voortgezet onderzoek een deel van deze kristallijne schisten tot de oud-paleozoïsche sedimenten of tot een oudere periode gerekend moeten worden, want in Nieuw-Guinee werd in de bovenloop van de Setakwa- en van de Lorenz-rivier een mica houdend zandsteen gevonden met devoonfossielen, waarin rolstenen van gneiss- en glimmer-schisten werden aangetroffen.
De kristallijne schisten komen als kernen van het gebergte op Sumatra, Borneo, Celebes en op verschillende kleinere eilanden in de oostelijke Archipel voor.
Op Sumatra zijn deze schisten in het noorden en in het zuiden gevonden.
Ze hebben een oud uiterlijk en zijn vermoedelijk ouder dan de Carboon- en Permschisten van noord- en midden Sumatra; de phyllietische glansleien van Djambi zijn Jura en de doffere, eveneens in Djambi voorkomende, Krijt.
Op Banka, Billiton, de Riouw eilanden en de Karimon Djawa eilanden hebben de kristallijne schisten een oud uiterlijk.
Op Java komt in het Serajoegebergte een klein schistgebied voor dat ouder dan midden Krijt is.
Op Borneo 2 groepen, de een in z.o. Borneo, Boven-Barito, Semitau, en n.o. Borneo, vermoedelijk ouder dan de andere groep in de brongebieden van de Mahakan, Beraoe, en Kapoeas.
De laatste groep is waarschijnlijk ouder dan Jura.
In Centraal-Celebes komen de sedimentaire schisten veel verbreid voor, waarvan een deel mogelijk van paleozoïsche ouderdom.
Op de Soela-eilanden Boeroe en Ceram zijn glansleien en glimmerschisten gevonden ouder dan Trias.
Op Batjan komen kleine schistgebieden voor waarvan de ouderdom onbekend is.
Van Leti zijn schisten van Perm ouderdom verzameld en van die van Timor is de ouderdom nog niet vastgesteld.
In het Cycloop-gebergte van Nieuw-Guinee en in het zuidwestelijk deel van dit eiland phyllitische gesteenten met Jura fossielen.

Devoon: Van Devoon is slechts op Nieuw-Guinea een voorkomen bekend geworden.
Aan de noord-oost-rivier komt een bruin ijzerhoudend micazandsteen voor, waarin mooie fossielen gevonden zijn, die op een Boven-Devoon ouderdom wijzen.
Een fossielen vindplaats bij Kaloeë in Tamiang werd voor Devoon gehouden, maar later is gebleken dat het jonger te is.
Het is wel mogelijk dat elders in de Archipel Devoongebieden voorkomen.
Carboom en Perm (Permocarboon): Deze formatie is gekenmerkt door dikke banken kelksteen, waartussen diabazan en diabaastuffen voorkomen.
De aan de basis optredende fossielloze kiezelleien worden tot deze formatie gerekend.
Het oudere Carboon is nog op geen enkel eiland aangetoond.
Het Boven-Carboon en Perm zijn aan kusten van een oceaan gevormd.
De faunistische inhoud van de gesteenten gaat geheel in elkaar over zonderdat het mogelijk is de beide formaties van elkaar te scheiden.
Tot het Carboon wordt gerekend een dichte rode kalksteen aan de Besitang en enige andere plaatsen in Noord-Sumatra, in de Padangsche-Bovenlanden, bij Sei, Landak in Djambi en tot het Perm, de rode kalksteen bij Kaloeë (in Tamiang) en enige plaatsen ten zuiden  van Tapa Toean, een deel van de kalkstenen aan de Tambesi, Tabir en Menkelan in Djambi, voorts op Leti, Loeang, Babber, Nieuw-Guinea, Savoe, Roti en Timor.
De Perm afzettingen van Timor hebben een buitengewoon grote hoeveelheid fossielen opgeleverd, waaruit ongeveer 600 diersoorten konden worden bepaald, sommige soorten in duizenden exemplaren en dikwijls zeer mooi bewaard gebleven.
Sommige soorten die in de Europese afzettingen slecht vertegenwoordigd waren, kwamen op Timor bijzonder goed ontwikkeld voor.
Koralen, Crinoїden, Blastoїden, Cephalopoden zijn rijk vertegenwoordigd.
Van de Blastoїden werd gemeend dat deze soort op het einde van het Carboon was uitgestorven.

Verder bleek dat de Perm crinoїden van Timor grote verwantschap vertonen met die van het Carboon.
De koralen daarentegen vertonen meer verwantschap met die van de volgende formatie
(Trias), zodat Paleozoïcum en Mesozoïcum minder goed van elkaar te scheiden zijn.
Behalve zeeafzettingen van deze formatie is in Boven-Djambi aan de Gorong en Mengkarang landafzetting gevonden, waarin plantenresten (Pecopteris, Lepidodendron, Stigmaria, Sphenophyllita, Calamites en Cordaiter soorten) voorkomen, die veel overeenkomst hebben met Europese soorten uit het Boven-Carboon.
Daartussen werden tevens enige dunne onafbouwwaardige koollagen aangetroffen.
Evenals in Permische zee afzettingen komen hierin veel tuffen voor.
Deze tuffen zijn een aanwijzing dat in het Perm een sterke vulkanische activiteit geheerst heeft.
Mesozoicum: Door de rijke vondsten op Timor en omliggende eilanden in de mesozoїsche stratigrafie van het oostelijk deel van de Indische Archipel beter bekend dan die van de westelijke helft.
De buitenste Molukkenboog: Soemba, Roti, Timor, Ceram, Boeroe, en Boeton, en waartoe z.o.Celebes te rekenen is, is tot nu toe het best onderzocht.
Trias: De triasgesteenten bestaan uit kalkstenen schalies met halobien, daonellen, radiolariën en glimmerrijke kalkhoudende zandstenen met onduidelijke plantenresten.
De kalkstenen zijn ten dele verkiezeld, waardoor zij soms geheel op radiolariën gelijken.
Onder en Midden Trias zijn alleen op Timor volledig bekend, het overige deel van de Archipel schijnt land geweest te zijn.
De fossielen van beide formaties vertonen grote overeenkomst met die van de Himalaya.
De Boven Trias van Timor vertoont een afwijkende faciés, is waarschijnlijk in diepzee gevormd, want zij bestaat uit kleisteen met radiolariën, waarin kalksteenbanken met veel fossielen.


Creatie datum: 07/12/2017 14:48
Categorie: - G
Pagina gelezen 740 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië