INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
20031223 Bezoekers
53 Bezoekers online
Volgens inheemse begrippen is het jachtrecht een onderdeel van het beschikkingsrecht over de grond (zie aldaar).
De leden van hetzelfde groepsverband, van dezelfde inheemse rechtsgemeenschap hebben binnen eigen territoir het vrije recht van de jacht.
Soms wordt als huldegift een deel van de buit aan het betrokken hoofd geschonken.
Lieden van andere gemeenschappen echter behoeven vergunning om te jagen en zijn verplicht als retributie een deel van de buit af te staan.
Dit geldt ook voor Europeanen die komen jagen.
De verdeling van de buit onder de deelnemers zelf wordt ook door de adat geregeld.
De Inlander jaagt zelden uit sportieve doeleinden of om het vlees te bemachtigen.
Dit houdt o.m. verband met het bijgeloof dat de zielen van overleden mensen in sommige dieren kunnen huizen.
Ook voor de jacht worden allerlei ceremoniën in acht genomen om succes te verzekeren en om de geesten gunstig te stemmen (zie Heidendom).
Daarom jaagt de Inlander in het algemeen uit noodzaak, d.w.z. wanneer de dieren zijn aanplant verwoesten (wilde zwijnen, herten, soms beren) of zijn vee roven (tijgers).
En dan nog gaat het initiatief daartoe gewoonlijk uit van het Europees Binnenlands Bestuur en kost het heel wat moeite hem eindelijk tot actief optreden te brengen.
Mede oorzaak van deze schijnbare laksheid is het vrij algemeen heersend fataliteitsbegrip.
Het is, meent hij, takdir Allah, de wil van God, waartegen het nutteloos is zich te verzetten.
Ook tijdens en na het bemachtigen van het wild worden allerlei ceremoniën in acht genomen.
Voornamelijk in Priangan en op Celebes en ook elders, maar in mindere mate, is de hertenjacht zeer geliefd. Gewoonlijk geschiedt deze jacht te paard en wordt het wild geschoten met het geweer.
Dikwijls ook wordt het gevangen met de lasso, waarna het met de kris wordt afgemaakt.
De grote hertenjachten zijn meestal drijfjachten met honden; deze jachten eisen behoorlijke voorbereiding.
Tijgers worden veelal gevangen in vallen; als levend aas wordt een geit of een hond gebezigd.
Europeanen, geholpen door Inlanders laten alvorens op gesignaleerde tijgers, d.w.z. tijgers die vee hebben geroofd en waarvan sporen zijn gevonden, te gaan jagen, overdag een stellage bouwen in de nabijheid van het slachtoffer, dat de tijger heeft weggesleept naar een afgelegen plek.
De tijger nl. verorbert zijn buit slechts gedeeltelijk om na enige tijd terug te komen en zich wederom daaraan te goed te doen.
Tegen de avond nemen de jagers hun plaats in op de stellage (meestal opgetrokken van bamboe om een boom heen) van waaruit zij een goed uitzicht hebben op het kadaver.
En dan is het maar afwachten tot de tijger komt.
Natuurlijk wacht men wel eens vergeefs en komt men de volgenden avond wederom zijn plaats innemen.
Uiteraard wordt met het geweer geschoten.
Te intensieve jacht op tijgers heeft veelal tot gevolg toename van de voor de aanplant zeer schadelijke wilde zwijnen.
Op Sumatra wordt op olifanten gejaagd, dan wel worden deze gevangen voor de kostbare slagtanden.
Deze worden evenals neushoorns (de hoorn is zeer kostbaar en ook de huid heeft waarde) en tapirs in toegedekte kuilen gevangen.
Wordt er op gejaagd dan geschiedt dit tegenwoordig met geweren (vroeger met kapmessen en speren); ook voor sommige Europeanen is de olifantenjacht een ware attractie.
Op wilde zwijnen wordt op alle mogelijke manieren gejaagd, ook met honden.
Ook op verwilderde buffels wordt meest in drijfjachten gejaagd.
Apen en moesangs worden in vallen, de laatste ook met strikken gevangen, op eekhorens, die een ruïne zijn voor de kokosnoten, wordt met geweer (hagel) of blaaspijp geschoten.
Ook op vogels wordt veel gejaagd, zowel voor voedsel als bij wijze van sport (geweer, strikken, lijmstokken). Op Nieuw-Guinea wordt op de paradijsvogel gejaagd; zowel de veren als de gehele vogel dienen als garnituur.
De belangen van de Indische wildstand zijn in een tweetal ordonnanties geregeld: de dieren- beschermingsordonnantie-1931 met de ter uitvoering daarvan strekkende dierenbeschermingsverordening-1931 en de jachtordonnantie-1931, uitgewerkt in de jachtverordening-1931.
Bij de eerste regeling, die ook op het zelfbestuursgebied toepasselijk is, is het vangen, doden, verhandelen, onder zich hebben en over zee vervoeren of uitvoeren van een aantal diersoorten, de lichaamsdelen daarvan, alsmede de daarvan afkomstige producten verboden, behoudens dispensatie van de gouv.-generaal of vergunning van de directeur van economische zaken.
Deze vergunningen worden slechts voor wetenschappelijke- of onderwijsdoeleinden verleend.
Ook het verstoren van de nesten en het wegnemen van de eieren van beschermde vogels is verboden.
Van niet beschermd levende zoogdieren en vogels is de uitvoer met een zelfde bestemming slechts toegestaan van ten hoogste twee, respectievelijk vier exemplaren tegelijk.
Indien beschermde dieren schade blijken te veroorzaken, kan de directeur van economische zaken een door hem aan te wijzen gezaghebbende machtigen de jacht daarop toe te staan.
Behalve ten aanzien van een zevental grote zoogdieren (het z.g. grof wild en de dwergherten), waarop de jacht, enz. gedeeltelijk aan jachttijden is gebonden en slechts is geoorloofd krachtens een vergunning van het hoofd van gewestelijk bestuur, is de jacht in de buitengewesten vrij.
Volgens de genoemde jachtordonnantie en jachtverordening is de jacht met vuurwapens of windbuks op in het wild levende dieren in het rechtstreeks bestuurd gebied van Java en Madoera verboden, behoudens dispensatie van den gouv.-gen. of vergunning van de directeur van economische zaken.
Ten aanzien van in de jachtverordening opgesomde diersoorten (omvattende het grof, klein en trekwild en het schadelijk gedierte) is deze jacht toegelaten mits met een jachtakte.
De jachtakten worden op schriftelijke of mondelinge aanvraag verstrekt door de ass.-resident van de plaats van inwoning of tijdelijk verblijf van de aanvrager.
Naar gelang van de te jagen diersoorten is voor de jachtakten verschuldigd een jachtgeld variërend van nihil (voor schadelijk gedierte, c.q. bij wildschade) tot ƒ 100.
Jachtakten voor schadelijk gedierte, inclusief schadelijk wild, zijn voor onvermogenden vrij van zegel.
De akten gelden van 1 Juli tot 30 Juni d.a.v. en zijn van kracht voor het gehele gebied, waarop de jacht- ordonnantie van toepassing is.
De jacht op grof en klein wild is geopend gedurende de maanden Augustus tot en met November.
Het verkopen, enz. en het verzenden van wild gedurende gesloten jachttijd is verboden, tenzij met vergunning van de directeur voornoemd.
Voor west-, midden- en oost- Java zijn jachtcommissies ingesteld.
Hierin hebben o.m. zitting een ambtenaar van het B.B. en een van het Boswezen.
Naast de jachtakte is een schriftelijke vergunning nodig van de betrokken resident voor het uitoefenen van de jacht of het voeren van schietgeweer in de ingerichte bossen, benevens in de door de gouverneur aan te wijzen overige in stand te houden bossen.
Bij de nieuwe natuurmonumenten- en wildreservatenordonnantie (Stb. 1932 no. 17) is de mogelijkheid geopend om ook, ter bescherming van de fauna, z.g. wildreservaten in het leven te roepen.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage