INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
18108116 Bezoekers
22 Bezoekers online
De aanwezigheid van kolen op Java, Sumatra en Borneo, van tin op de Karimata eilanden en van koper op Timor, waren in het begin van de vorige eeuw reeds bekend.
De onderzoekingen op deze delfstoffen werden na 1816 dan ook krachtig aangevat.
De exploratie naar kolen had de volle aandacht van de Regering, die om verschillende redenen onafhankelijk wilde wezen van de kolenaanvoer uit Europa.
Nadat het onderzoek naar kolen in de Z. en O. Afdeling van Borneo gunstig was verlopen en op dat eiland tevens belangrijke ijzerertsen waren ontdekt, stelde de Gouverneur-Generaal Merkus in 1843 het Moederland voor, enige geschoolde mijnwerkers uit te zenden.
Hieraan is geen gevolg gegeven, doordat de toenmalige minister van Koloniën J. C. Baud voorstelde enige Nederlandsche mineralogen in opleiding te nemen aan de zo juist opgerichte Koninklijke Academie te Delft.
In 1846 stemde de Koning in met het voorstel van de minister waarop in 1850 de eerste mijningenieurs werden uitgezonden.
De eerste regeling van deze dienst geschiedde bij Gouvernement Besluit van 3 juni 1852 No. 5 (Staatsblad No. 37).
De dienst had een grote zelfstandigheid want het mijnwezen stond rechtstreeks onder de bevelen van de Gouverneur-Generaal.
Die zelfstandigheid duurde tot 1863 toen de Dienst van het Mijnwezen bij Gouvernement Besluit van 13 mei 1863 No. 15 (Stbl. 56) ingelijfd werd als afdeling bij het Departement van de Burgerlijke Openbare Werken, onder een Hoofdingenieur, chef van de Afdeling.
Als zetel van de Afdeling werd Buitenzorg gekozen, waar het Laboratorium en het Museum tevens ingericht werden.
Te Buitenzorg bleef het Mijnwezen tot 1866.
In dat jaar ging het over als Afdeling naar het Departement van Onderwijs, Erediensten en Nijverheid, onder leiding van een Hoofdingenieur, Chef van de Afdeling Mijnwezen, (Koninklijk Besluit 21 sept. 1866 No. 66 (Indisch Staatsblad No. 127)).
Zetel van het Mijnwezen werd Weltevreden.
Een nieuwe regeling kwam tot stand bij Gouv. Besl. van 31 dec. 1873 No. 23 (Stbl. No. 280), waarbij de taak van het Mijnwezen omschreven werd:
De dienst van het grondpeilwezen was sedert 1871 bij het Mijnwezen gevoegd en heeft tot taak:
Voor die tijd werden diepboringen verricht door het Departement van B.O.W. en de Genie.
De regeling voor het Mijnwezen van 1873 is behoudens enkele wijzigingen ongeveer 40 jaar van kracht gebleven.
In 1907 werd het Departement van Gouvernementsbedrijven ingesteld met het doel alle Gouvernementsbedrijven onder één hoofd te verenigen.
De dienst van het mijnwezen werd al dadelijk er aan toegevoegd, de Ombilinmijnen, als onderdeel van het Bedrijf van de Sumatra Staatsspoorwegen, ging automatisch mee.
In 1913 werden de Poeloe Laoetsteenkolenmijnen door het Gouvernement overgenomen en bij het Departement gevoegd, terwijl het aantal mijnbedrijven uitgebreid werd door de instelling in 1919 van het Bedrijf van de Boekit Asam mijnen en in hetzelfde jaar de Goud- en Zilvermijnen in Benkoelen.
Nadat door mutatie van personeel het geschikte ogenblik gekomen was, ging de Bangkatin-winning van het Departement van Binnenlands Bestuur ook over naar dat van Gouvernementsbedrijven.
In het jaar 1919 werden het Mijnwezen en de Mijnbedrijven verenigd tot een schijneenheid onder de naam van ,,s Lands mijndiensten”, waartoe elk onderdeel direct onder de bevelen van de Directeur van Gouvernementsbedrijven stond.
De eenheid kwam pas in 1922, nadat in 1919 bij de algemene beschouwingen over de Indische begroting van het lopende jaar de Tweede Kamer aangedrongen had tot oprichting van een Departement van Mijnwezen.
De toenmalige Minister Idenburg wees echter op de nadelen hieraan verbonden, maar de eenhoofdige deskundige leiding van alle zaken betreffende mijnbouw had zijn volle sympathie.
Dit heeft geleid tot de instelling van de Dienst van de Mijnbouw bij Stbl. 1922 No. 652.
De taak van deze dienst is dezelfde gebleven als die van 1873 aan het toenmalige mijnwezen gegeven, echter vermeerderd met de leiding van de Landsmijnbedrijven.
Tevens ging een reorganisatie van de inwendige dienst daarmede gepaard; de onderdeden zijn als volgt verdeeld:
In 1930 werden de goud- en zilvermijnen in Benkoelen wegens uitputting en de steenkolenmijnen Poeloe Laoet uit bezuinigingsoverwegingen gesloten.
Op 1 juli 1924 verhuisde de Dienst van de Mijnbouw naar Bandoeng.
De magazijnen en het atelier van het Grondpeilwezen bleven te Batavia gevestigd.
De erts-, gesteenten- en fossielenverzamelingen zijn herhaaldelijk in afzonderlijke en ondoelmatige gebouwen ondergebracht, tenslotte in
mei 1923 in een eigen gebouw, het Geologisch Laboratorium, waarin tevens de verschillende laboratoria (ertskundig, scheikundig en bodemkundig) zijn gehuisvest.
Sinds de verkaveling van de Departementen van Gouvernementsbedrijven, Landbouw, Handel en Nijverheid, en Burgerlijke Openbare Werken in 1933 maakt de Dienst van den Mijnbouw thans een onderdeel uit van het Departement van Economische Zaken.
Door de Dienst van de Mijnbouw worden de volgende periodieken uitgegeven:
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage