Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 19387207 Bezoekers

 49 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Onderwijs.

Het onderwijs ressorteert onder het departement van onderwijs en eredienst.
Zie voor de werkkring van dit departement onder Departement van Algemeen Bestuur.

Algemeen overzicht van het onderwijs.
I. Schema van het onderwijsstelsel.
De I.S. wijdt aan het onderwijs een afzonderlijk hoofdstuk (de art. 179 t/m 182), waarin o.m. is bepaald, dat het openbaar onderwijs een voorwerp is van aanhoudende zorg van de gouverneur-generaal en met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, bij ordonnantie moet worden geregeld [art. 179(2)]; dat het onderwijs aan Europeanen en met hen
gelijkgestelden vrij is, behoudens het toezicht op de bekwaamheid en zedelijkheid van de onderwijzers (art. 180); dat voldoende openbaar lager onderwijs moet worden gegeven overal waar de behoefte van de Europese bevolking dit vordert en de omstandigheden het toelaten (art. 181) en dat de gouverneur-generaal zorgt voor de oprichting van scholen ten dienste van de Inlandse bevolking (art. 182).
Een algehele herziening van de onderwijswetgeving, waarmee met de nieuwe Staatsregeling rekening wordt gehouden, is in overweging.
Het openbaar onderwijs was vroeger uitsluitend in handen van het gouvernement.
Hierin kwam verandering toen in 1907 de organisatie tot stand kwam van het volks of desaonderwijs, uitgaande van de plaatselijke Inlandse rechtsgemeenschappen.
Van 1920 dateert de oprichting van scholen door gemeenteraden, ingesteld op voet van de lokale radenwetgeving.
In afwachting van een nieuwe regeling van de financiële verhouding tussen het Land en de lokale raden worden de door deze lichamen opgerichte scholen op dezelfde voet ondersteund als particuliere scholen.
Het openbaar onderwijs is neutraal in die zin, dat het moet worden gegeven met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen.
Het onderwijs in de godsdienst is overgelaten aan de godsdienstleraren, die daarvoor kunnen beschikken over de schoollokalen.
Het bijzonder onderwijs, uitgaande van particuliere organisaties, bleef onder de werking van het regeringsreglement lange tijd aan zijn lot overgelaten.
Na 1900 bemoeide de overheid zich meer hiermee, zodat thans het particulier schoolinitiatief onder bepaalde voorwaarden en waarborgen betreffende de deugdelijkheid van het onderwijs aanspraak kan maken op ruime geldelijke bedragen uit ’s Lands kas.
Bij de toekenning van Landstegemoetkomingen voor het personeel bij bijzonder onderwijs worden mede in acht genomen en toegepast enige met name genoemde maatregelen en regels welke zijn of zullen worden getroffen voor het personeel bij het overeenkomstig openbaar onderwijs.

Een bijzondere vorm van particulier onderwijs, dat aan het toezicht van de overheid zo goed als geheel is onttrokken is het huisonderwijs, d.i. het onderwijs dat wordt gegeven aan kinderen van ten hoogste drie gezinnen in de woning van het hoofd van één van die gezinnen.
De onderwijsraad, in 1918 ingesteld, is in 1931 wegens bezuiniging tijdelijk ontbonden.

II. Toezicht op het onderwijs.
Het technisch en administratief toezicht wordt onderscheiden in een plaatselijk en een algemeen toezicht.
Het plaatselijk toezicht wordt uitgeoefend door:

  • Europese schoolcommissies voor de lagere scholen op Westerse grondslag, waaronder begrepen de z.g. speciale scholen voor Ambonese en Manadonese kinderen, de muloscholen en sommige opleidingsinrichtingen van onderwijzers. Zij bestaan uit een oneven aantal leden, benoemd: in het ressort van een gemeenteraad door die raad; buiten het ressort van een gemeenteraad in de provincies op Java en in het gouvernement van de Molukken door de resident-afdelingshoofd en elders buiten het ressort van een gemeenteraad door het hoofd van gewestelijk bestuur. Al naar gelang hiervan is de voorzitter van de gemeenteraad, de resident-afdelingshoofd dan wel het hoofd van gewestelijk bestuur voorzitter van de commissie.
  • Inlandse schoolcommissies voor de lagere scholen en normaalscholen en -leergangen op inheemse grondslag. De commissies worden op overeenkomstige wijze samengesteld als de Europese schoolcommissies.
  • Speciale commissies van toezicht zijn ingesteld voor de overige scholen.
  • De leden worden door de gouverneur-generaal, de directeur van onderwijs en eredienst dan wel door het hoofd van gewestelijk bestuur benoemd.

Het algemeen (technisch) toezicht
wordt onder leiding van de directeur van onderwijs en eredienst uitgeoefend door inspecteurs en plaatsvervangende inspecteurs (onderscheiden naar de verschillende takken van onderwijs) en hoofdopzieners en schoolopzieners (alleen voor het Inlands onderwijs).
a.    De inspectie van het Westers lager onderwijs (met inbegrip van het mulo en de opleiding van onderwijskrachten) wordt door één algemeen inspecteur van het Westers lager-, meer uitgebreid lager- en kweekschoolonderwijs, bijgestaan door vijf inspecteurs en zeven plaatsvervangende inspecteurs met standplaatsen Fort de Koek, Batavia, Semarang, Soerabaja en Makassar.
b.    De inspectie van het Inlands onderwijs (ook omvattend de normaalscholen, opleidingsleergangen voor volksonderwijzers, wordt uitgeoefend door één inspecteur in algemene dienst, vijf inspecteurs, bijgestaan door acht plaatsvervangende inspecteurs, achttien Inlandse hoofdopzieners en een groot aantal Inlandse schoolopzieners.
De standplaatsen van deze inspecteurs zijn dezelfde als die voor de inspecteurs van het Westers lager onderwijs.
c.    Een inspecteur van het middelbaar onderwijs is belast met het toezicht over de hogere burgerscholen, de algemene middelbare scholen, de middelbare opleidingsscholen voor Inlandse ambtenaren en het handelsonderwijs.
d.    Een inspecteur van het technisch onderwijs is belast met het toezicht op de technische scholen en de ambachtsscholen en -leergangen.
e.    Een inspectrice voor het onderwijs in huishoudelijke vakken voor meisjes gaat over het specifiek meisjesonderwijs, zowel op de lagere scholen (fraaie en nuttige handwerken) als op de vakscholen voor meisjes (normaalscholen, opleidingsschool voor onderwijzeressen in huishoudelijke vakken, industriescholen en huishoudscholen en -leergangen).
Zij wordt daarin bijgestaan door een adjunct-inspectrice.

Het algemeen (technisch) toezicht
wordt onder leiding van de directeur van onderwijs en eredienst uitgeoefend door inspecteurs en plaatsvervangende inspecteurs (onderscheiden naar de verschillende takken van onderwijs) en hoofdopzieners en schoolopzieners (alleen voor het Inlands onderwijs).

  • De inspectie van het Westers lager onderwijs (met inbegrip van het mulo en de opleiding van onderwijskrachten) wordt door één algemeen inspecteur van het Westers lager-, meer uitgebreid lager- en kweekschoolonderwijs, bijgestaan door vijf inspecteurs en zeven plaatsvervangende inspecteurs met standplaatsen Fort de Koek, Batavia, Semarang, Soerabaja en Makassar.
  • De inspectie van het Inlands onderwijs (ook omvattend de normaalscholen, opleidingsleergangen voor volksonderwijzers, wordt uitgeoefend door één inspecteur in algemene dienst, vijf inspecteurs, bijgestaan door acht plaatsvervangende inspecteurs, achttien Inlandse hoofdopzieners en een groot aantal Inlandse schoolopzieners. De standplaatsen van deze inspecteurs zijn dezelfde als die voor de inspecteurs van het Westers lager onderwijs.
  • Een inspecteur van het middelbaar onderwijs is belast met het toezicht over de hogere burgerscholen, de algemene middelbare scholen, de middelbare opleidingsscholen voor Inlandse ambtenaren en het handelsonderwijs.
  • Een inspecteur van het technisch onderwijs is belast met het toezicht op de technische scholen en de ambachtsscholen en -leergangen.
  • Een inspectrice voor het onderwijs in huishoudelijke vakken voor meisjes gaat over het specifiek meisjesonderwijs, zowel op de lagere scholen (fraaie en nuttige handwerken) als op de vakscholen voor meisjes (normaalscholen, opleidingsschool voor onderwijzeressen in huishoudelijke vakken, industriescholen en huishoudscholen en -leergangen). Zij wordt daarin bijgestaan door een adjunct-inspectrice.

Toezicht op het particulier onderwijs.
Terwijl de van Landswege gesubsidieerde bijzondere scholen aan hetzelfde plaatselijk en algemeen toezicht onderworpen zijn als de overeenkomstige openbare scholen, is een afzonderlijke regeling getroffen voor het toezicht op het particulier onderwijs, voor zover dit niet reeds krachtens enig algemeen of bijzonder voorschrift aan het toezicht van de overheid is onderworpen: de z.g. „Toezicht-ordonnantie particulier onderwijs” (Stb. 1932 no. 494 j° 495), welke voorschrijft, dat „voor het geven van schoolonderwijs, anders dan aan een geheel of ten dele uit enige openbare kas bekostigde school, de schriftelijke vergunning van het hoofd van gewestelijk bestuur is vereist, welke alleen wordt gegeven aan te goeder naam en faam bekend staande personen, die ten minste een geheel of ten dele uit een openbare kas bekostigde dan wel een door den directeur van onderwijs en eredienst daarmede gelijkwaardige school, waar het Nederlandsch geheel of in hoofdzaak de voertaal is, met vrucht hebben doorlopen of indien de aanvrager zich bij zijn onderwijs uitsluitend van een inheemse taal wenst te bedienen, wanneer hij een geheel of ten dele uit de openbare kas bekostigde Inlandse school van de 2e klasse of een daarmede gelijkwaardige school met vrucht heeft doorlopen”.

Personen die uitsluitend aan volwassenen onderwijs wensen te geven, behoeven het bewijs van een met vrucht doorlopen hebben van een school als  hier voor bedoeld niet over te leggen.
Geen school, waar bovenbedoeld onderwijs wordt gegeven, mag worden opgericht zonder dat daarvan aan het hoofd van gewestelijk bestuur wordt kennis gegeven door indiening van een ingevuld formulier.

III.    Lichamelijke opvoeding.
Met de stelselmatige invoering van lichaamsoefeningen voor de schooljeugd werd in 1917 begonnen.
De directeur van onderwijs en eredienst werd gemachtigd, naar gelang van de behoefte, cursussen op te richten als  voorbereiding tot het examen ter verkrijging van de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs in de gymnastiek (akte S).
Een inspecteur van de lichamelijke opvoeding is belast met de zorg voor de bevordering van het onderwijs in lichaamsoefeningen.
Te Bandoeng is gevestigd de „Bond voor lichamelijke opvoeding”, welke zich ten doel stelt bevordering van de lichamelijke opvoeding van de jeugd buiten de schooluren.
De vereniging „de Nederl.-Indische padvinders” te Batavia werkt ten dele in dezelfde richting en beoogt, voornamelijk door spel en buitenwerk, de jeugd zichzelf te laten vormen tot flinke en nuttige staatsburgers, in het bijzonder wat betreft karakter, handenarbeid, liefhebberijen, lichamelijke ontwikkeling, gezondheid en hulpvaardigheid.
Ieder lid wordt aangemoedigd tot het nakomen van zijn godsdienstplichten, tot welke gezindte hij ook behoort.
De vereniging heeft twee takken: de padvindersbond (jongens) en het meisjesgilde, aan het hoofd waarvan een hoofdkwartier staat, dat is erkend door de overeenkomstige wereldorganisatie.

IV.    Onderwijs in handenarbeid.
Het toezicht op het onderwijs in handenarbeid bij het Westers lager-, voortgezet- en Inlands onderwijs wordt uitgeoefend door een ambtenaar voor de handenarbeid.

V.    Internaatswezen en toezicht op de opvoeding van studerende jongelieden.    
De leerlingen van verschillende vakscholen (openbare en bijzondere opleidingsinrichtingen voor onderwijzers, Mosvia), zijn gehuisvest in aan die scholen verbonden, van Landswege bekostigde internaten.
De internaat subsidieregeling regelt de toekenning van bijdragen uit ’s Lands kas ten behoeve van op zich zelf staande kosthuizen voor leerlingen (zonder onderscheid van landaard), die inrichtingen van verdergaand onderwijs bezoeken.
Dergelijke kosthuizen, waarvan het grootste is het in 1923 geopend internaat van de J. P. Coen-stichting te Batavia, zijn in verschillende hoofdsteden opgericht.

Sedert 1928 exploiteert de vereniging „Studentenhuis Batavia” het internaat Pegangsaan, behorend tot de voormalige rechtsschool, als studentenhuis.
Te Batavia en te Bandoeng is een gouvernementsambtenaar belast met het toezicht op de opvoeding en studie van aldaar studerende jongelui.

VI.    Schoolgeld en studiebeurzen.
Als bijdrage in de kosten van het openbaar onderwijs wordt op de meeste scholen schoolgeld geheven volgens progressieve tarieven.
Kinderen van on- en minvermogende ouders zijn als regel daarvan vrijgesteld, echter niet op alle scholen.
Op een bepaalde categorie Europese lagere scholen (z.g. eerste scholen) worden geen en op Hollands-Inlandse en Hollands-Chinese scholen slechts bij hoge uitzondering leerlingen kosteloos toegelaten.
Voor de hogere burger- en technische scholen bestaat een regeling, nodig voor de vrijstelling van betaling en vermindering van schoolgeld en de kosteloze verstrekking van boeken en leermiddelen ten behoeve van de leerlingen.
Voor de muloscholen, de algemene middelbare- en de kweekscholen bestaan soortgelijke voorschriften.
Voor de opleiding in Indië kunnen van Landswege studiebeurzen worden toegekend aan mannelijke leerlingen van goede aanleg uit minvermogende kringen, die openbare, dan wel gesubsidieerde bijzondere Europese kweekscholen bezoeken.
De beurzen bedragen ten hoogste ƒ 50 in de maand.
Voor andere studieinrichtingen worden voorlopig geen nieuwe beurzen toegekend.

VII.    Onderwijsverslag.
Naast de door art. 179(3) van de I.S. voorgeschreven mededelingen in het Indisch Verslag over „de staat van het openbaar onderwijs en die van de scholen voor de Inlandse bevolking”, verschijnt jaarlijks een „Algemeen verslag van het onderwijs” in druk.
Het cijfermateriaal wordt bewerkt en uitgegeven door het centraal kantoor voor de statistiek, de tekst (Ie deel) wordt samengesteld door het departement van onderwijs en eredienst.

VIII.    Leermiddelen.
Te Batavia is een depót van boeken en andere leermiddelen voor het onderwijs, beheerd door een administrateur.
De levering van schoolbenodigdheden ten behoeve van het gouvernements lager onderwijs is in eigen beheer genomen.
Alle openbare onderwijsinrichtingen zijn verplicht de benodigde schoolbehoeften en leermiddelen -voor zover mogelijk - uit het depót te betrekken.
Van alle in Indië verkrijgbaar gestelde boekwerken worden 25 of meer exemplaren de minister van Koloniën toegezonden om ook het belangstellende publiek in Nederland in de gelegenheid te stellen die werken aan te schaffen.
De directeur van onderwijs en eredienst is gemachtigd om aan de leider van het leger des heils in Ned.-Indië ten behoeve van de door dat leger beheerde scholen voor behoeftige Inlanders, kosteloos leermiddelen te verstrekken uit ’s Lands depót.
Dit departementshoofd heeft ook de bevoegdheid tot het aanschaffen en het doen drukken en herdrukken van boeken ten dienste van het openbaar en bijzonder Inlands onderwijs, tot het toekennen van beloningen aan schrijvers van zodanige boeken, alsmede tot de aankoop van de nodige voorraad Inlandse schoolboeken bij particuliere uitgevers verschenen, ter bewaring in het depót en ter verstrekking aan de Inlandse scholen.
Een soortgelijke bevoegdheid heeft deze directeur ten aanzien van werken ten dienste van het middelbaar en technisch onderwijs.

Algemeen vormend onderwijs.

I. Voorbereidend lager onderwijs.

De voorziening van voorbereidend lager onderwijs geschiedt van overheidswege uitsluitend in voor-klassen, die aan verschillende scholen voor Westers lager onderwijs verbonden zijn.

Afzonderlijke fröbelscholen komen slechts als bijzondere onderwijsinrichtingen voor.
Van medio 1932 af wordt aan dit type scholen geen Landssubsidie meer toegekend.

II. Lager Onderwijs.

a. op Westerse grondslag.
De scholen waarop lager onderwijs wordt gegeven zijn te onderscheiden in vijf soorten: Europese lagere-, Hollands-Inlandse-, Schakel-,
Hollands-Chinese- en z.g. speciale scholen, terwijl ook een aantal speciale leergangen en vervolgklassen hieronder vallen.
Het aantal scholen voor Westers lager onderwijs bedroeg 776 tijdens de cursus 1930/1931.
Van de 37 nieuwe scholen waren 18 openbare en 19 bijzondere, waaruit blijkt dat de toeneming bij het bijzonder onderwijs (waar het aantal scholen slechts de helft bedraagt van dat van de gouvernementsscholen) groter was dan bij het openbaar, een verschijnsel dat ook bij het
Inlands onderwijs valt te constateren.
Het aantal leerlingen bij het Westers lager onderwijs bedroeg aan het einde van de cursus 1930/1931 - 134.661 (vorig jaar 128.012).
Verschillende bezuinigingen werden getroffen ten aanzien van het Westers lager onderwijs.

1. Europese lagere scholen.
Het Europees lager onderwijs is in hoofdzaak ingericht overeenkomstig het lager onderwijs in Nederland, opdat tussentijdse overgangen mogelijk zijn in het belang van de Europese trekkersfamilies.
De grondslagen zijn geregeld bij het Europees onderwijsreglement.
Voor de openbare scholen (dat zijn scholen opgericht en in stand gehouden door het Land) geldt verder het Europees schoolreglement.
Particuliere scholen kunnen aanspraak maken op subsidie uit ’s Lands kas. Indien zij geheel of in hoofdzaak bestemd zijn voor kinderen uit liefdadige gestichten en (of) regeringspupillen, ontvangen zij volledige vergoeding van de kosten.
Het leerplan is verdeeld over zeven jaarklassen, behalve voor sommige openbare meisjesscholen, die alleen uit de 5 hoogste klassen bestaan.
Het omvat het onderwijs in het lezen, het schrijven, het rekenen, de beginselen van de Nederlandse taal, die van aardrijkskunde, die van de kennis der natuur, het zingen, de eerste oefeningen van het handtekenen, de nuttige handwerken voor meisjes, handenarbeid.

Leerlingen.
Recht op toelating hebben kinderen van Europeanen en met aan deze gelijkgestelden van 6-16 jarigen leeftijd.
Kinderen van andere bevolkingsgroepen kunnen worden toegelaten met inachtneming van beperkende voorschriften.

De leerkrachten
bij de Europese lagere scholen bestaan uitsluitend uit Europese onderwijzers en onderwijzeressen, onderscheiden in die met de gewone bevoegdheid voor lager onderwijs (z.g. hulp- of lagere akte) en personeel met de akte van hoofdonderwijzer(es).
Het aantal Europese lagere scholen bedroeg einde cursus 1930/ 1931 - 300 met ruim 44.000 leerlingen, waaronder 4000 inheemse en 2500 Chinese.
Het aandeel van de niet-Europese leerlingen in de schoolbevolking bij het Europees lager onderwijs vertoont in de laatste jaren enige daling; het bedroeg in 1931 - 15 %.

2. Hollands-Inlandse-, speciale- en schakelscholen.
De Hollands-Inlandse scholen zijn in de eerste plaats bestemd voor Inlandse leerlingen wier ouders door hun ambt, afkomst, gegoedheid en opleiding in de Inlandse maatschappij op de voorgrond treden.
Het onderwijs omvat in hoofdzaak dezelfde vakken als op de Europese lagere scholen, naast de landstaal en het Maleis.
Leertijd zeven jaar.
Van de leerkrachten zijn er ten hoogste drie met akte van bevoegdheid voor het Europees lager onderwijs of het daaraan gelijkwaardige diploma van de hogere kweekscholen voor Inlandse onderwijzers en verder onderwijzers, afkomstig van de kweekscholen voor inlandse onderwijzers.

Met ingang van het schooljaar 1932-1933 is een 13-tal openbare Hollands-Inlandse scholen in streken waar de bevolking nog geen behoefte heeft aan concordantie - Westers lager onderwijs, met loslating van het standencriterium geleidelijk omgezet in een 6-jarige standaardschool met Nederlands als leervak in de hoogste drie klassen.

Sommige Hollands-Inlandse scholen hebben een speciale bestemming, zoals de Kesatrian-school en de Mangkoenegaranse school te Soerakarta en de Kapoetranschool te Jogjakarta, die alleen toegankelijk zijn voor kinderen van de familieleden en ambtenaren van de Javaanse vorstenhuizen, en de Ambonse burgerschool, die in de eerste plaats toegankelijk is voor kinderen van Ambonse burgers.

Door opening van 14 nieuwe scholen in het jaar 1931 steeg het aantal Hollands-Inlandse scholen in dat jaar tot 291.

Is derhalve het aantal van deze scholen ongeveer gelijk aan dat van de Europese lagere scholen, het aantal leerlingen van eerstgenoemde scholen is veel hoger dan dat van laatstgenoemde.

In 1931 bedroeg dit aantal 60.910, waarvan 32% uit meisjes bestond, een percentage, veel hoger dan bij het Inlands onderwijs.

Met de Hollands-Inlandse scholen komen in aard overeen de z.g. „speciale scholen”, die in de personeelsformatie (slechts één Europese onderwijskracht) van de eerste verschillen.

Hiertoe behoren o.a. de Depokse school en een aantal scholen voor kinderen van Inlandse Christen-militairen (te Malang, Bandoeng, Padang).

Schakelscholen
zijn scholen tot voorbereiding van begaafde leerlingen, afkomstig van de Inlandse 2e klasse school, voor het mulo of daarmede overeenkomend onderwijs.

Particuliere Hollands-Inlandse scholen
worden gesubsidieerd op voet van de subsidieordonnantie Westers lager onderwijs.
Bij het Westers lager onderwijs deed zich evenals bij het Inlands onderwijs het verschijnsel voor van een niet onbelangrijk verloop van leerlingen.
De oorzaak moet goeddeels worden gezocht in de financiële omstandigheden van de ouders.
Het totaal aantal leerkrachten bij het openbaar en gesubsidieerd bijzonder Westers lager onderwijs bedroeg 4707, waarvan 3084 Europese, 1493 Inlandse en 13 Chinese leerkrachten.
Er wordt thans naar gestreefd aan de verschillende scholen voor Westers lager onderwijs zoveel mogelijk onderwijzers te verbinden van de landaard van de bevolkingsgroepen, waarvoor die scholen in hoofdzaak zijn bestemd.

3.    Hollands-Chinese scholen.
De inrichting is als die van de Europese lagere scholen, behoudens dat ook Chinese onderwijzers, afkomstig van de Hollands-Chinese kweekschool te Meester Cornelis, aan deze scholen kunnen worden verbonden.
Particuliere Hollands-Chinese scholen worden gesubsidieerd op dezelfde voet als Europese lagere scholen.
Hollands-Chinese meisjesscholen zijn te Batavia, Semarang, Soerabaja en Malang.
Het aantal Hollands-Chinese scholen bedroeg in 1931 - 111 met 21.617 leerlingen, nagenoeg allen van Chinese landaard; 38% bestond uit meisjes.

4.    Bijzondere leergangen en vervolgklassen.
Hiertoe behoren:

  1. Namiddagleergangen in het Nederlands, uitgaande van het algemeen Nederlands Verbond en bestemd voor jongelieden (in hoofdzaak niet-Europeanen) die op de lagere school geen of onvoldoende Nederlands hebben geleerd. Het onderwijs wordt gegeven door bevoegde leerkrachten.Van 1933 af zijn de tegemoetkomingen uit ’s Lands kas voor deze leergangen stop gezet.
  2. Ambonse namiddagleergangen, met behulp van Lands subsidie onderhouden door de vereniging „Ambons studiefonds”. Zij dragen ongeveer hetzelfde karakter als de leergangen van het algemeen Nederlands verbond.
  3. Tweejarige namiddagcursussen in de Maleise taal aan openbare Hollands-Inlandse- en schakelscholen.

b. Op inheemse grondslag.
De lagere scholen voor de niet-Europese bevolking, waarmede de overheid bemoeienis heeft zijn te onderscheiden in:

  1. Volksscholen, uitgaande van Inlandse rechtsgemeenschappen (desa, negari, e.d.) en van een enkele stadsgemeente (Batavia).
  2. Gouvernementsscholen, onderscheiden in volledige (scholen 2e klasse) en vervolgscholen.
  3. Particuliere scholen, gesubsidieerd door het Land.
  4. Mohammedaanse godsdienstscholen.
  5. Particuliere Chinese scholen, op Chinees-nationalistische grondslag, uitgaande van Chinese verenigingen.

Ten aanzien van de groepen 4 en 5 bepaalt de overheidsbemoeienis zich tot een algemeen toezicht (zie hierboven Toezicht particulier onderwijs).
Voor de grondslagen van het openbaar Inlands onderwijs zie hierboven Algemeen overzicht. (zie hierboven Toezicht particulier onderwijs).

Voor de grondslagen van het openbaar Inlands onderwijs zie hierboven Algemeen overzicht.

  1. Volksscholen.
    Deze uit drie jaarklassen bestaande scholen, worden opgericht en in stand gehouden door plaatselijke Inlandse rechtsgemeenschappen met geldelijke steun van het gouvernement. De subsidieregeling werd in 1931 enigszins versoberd. Onderwijs wordt gegeven in lezen en schrijven van de landstaal met eigen en Latijnse letters en in de beginselen van het rekenen. De leerkrachten worden gevormd aan de hierna te noemen opleidingscursussen. Voor de leiding van het volksonderwijs wordt de directeur van onderwijs en eredienst ter zijde gestaan door de inspecteur van het Inlands onderwijs in algemene dienst. Het technisch toezicht berust bij de algemene inspectie van genoemd onderwijs evenals de voorbereiding van de geregelde uitbreiding van het aantal volksscholen. Het aantal openbare volksscholen bedroeg in 1931 - 13.716, dat van de bijzondere gesubsidieerde 2889. Relatief nam derhalve het bijzonder onderwijs meer toe; vooral het aantal Rooms Katholieke volksscholen nam toe. Het aantal leerlingen bij het volksonderwijs bedroeg in genoemd jaar 1.229.666 (van ruim 700 scholen werd geen opgaaf ontvangen; bovendien vindt een niet onbelangrijk aantal leerlingen plaatsing op ongesubsidieerde scholen). Het aantal meisjesleerlingen bedraagt 36%. In het algemeen werd de indruk verkregen, dat ook in meer orthodox-mohammedaanse kringen het belang van onderwijs voor meisjes gaandeweg erkenning vindt. Voor zover de nog bestaande bezwaren zich richten tegen het stelsel van de co-educatie, wordt daaraan zoveel mogelijk tegemoet gekomen, door oprichting van afzonderlijke meisjes-volksscholen. Ook bij het volksonderwijs doet zich het verschijnsel voor dat een groot aantal leerlingen de school tussentijds verlaat (einde cursus 1934/1931 - 11%). Het aantal leerkrachten bij de openbare en bijzondere volksscholen bedroeg in 1931 - 27.529.
  2. Gouvernementsscholen.
    De naam „Inlandse scholen der 2e klasse” berust op de oorspronkelijke verdeling in 2 klassen, nl. die van de eerste klasse, meer in het bijzonder bestemd voor de kinderen van Inlandse hoofden en van andere aanzienlijke inlanders en scholen van de 2e klasse, bestemd voor de kinderen van de Inlandse bevolking in het algemeen. De scholen der eerste klasse zijn omgezet in Hollands Inlandse scholen, (zie hierboven onder Lager onderwijs op Westerse grondslag).De scholen der 2e klasse hebben haar benaming behouden, maar haar plaats in het lager onderwijs is anders geworden door de opkomst van het volksonderwijs.Zodoende hebben zij meer het karakter gekregen van scholen van voortgezet en enigszins uitgebreid lager onderwijs; men noemt ze ook wel„standaard-scholen”.Men heeft sedert 1915 nl. ook „vervolgscholen”, dat zijn 2e klasse scholen zonder de beide laagste klassen en rechtstreeks aansluitend op de hoogste klassen van de volksscholen.De volledige scholen hebben 4 a 5 leerjaren, de vervolgscholen 2 a 3.Aan 70 scholen is een 6e klas verbonden.Een speciaal type vervolgschool zijn de gouvernement Inlandse meisjesscholen.Terwijl op de gemengde scholen het gehele onderwijs wordt gegeven in de landstaal of het Maleis, wordt op de meisjesscholen in beginsel zoveel mogelijk ook het Nederlands als leervak onderwezen.Bovendien worden de huishoudelijke vakken er onderwezen.Te Malang is - opgericht op verzoek van de aldaar gevestigde schoolvereniging „Gie Hok Hwee” -een Maleis-Chinese school, die het leerplan van een Inlandse 2e klasse school volgt.

Onderwijzend personeel.
Dit bestaat uit onderwijzers: 1. opgeleid aan de kweekscholen,
2. afkomstig van de normaalscholen, 3. in het bezit van de akte van hulponderwijzer (goeroe bantoe, het examen hiervoor is  afgeschaft) en
4. volksonderwijzers.
De hoofden van de scholen worden zoveel mogelijk gekozen uit de categorieën 1 en 2.
Het aantal standaard-scholen bedroeg in 1931 - 1991, dat van de vervolgscholen 1117 (openbare en bijzondere tezamen).
Het aantal meisjes bedroeg bij de volledige standaardscholen ruim 17% en bij de vervolgscholen bijna 19%.
Voor particuliere scholen en speciale leergangen bestaat een subsidieregeling.

III. Meer Uitgebreid Lager Onderwijs.
Op de grondslag van het Westers lager onderwijs en met behoud zoveel mogelijk van de voor het lager onderwijs geëigende methode van onderwijs geven, heeft het mulo-onderwijs ten doel een voortgezette en afgesloten algemene vorming, alsmede een voorbereiding voor verdergaand onderwijs.
In verband hiermee onderscheidt men een afdeling eindonderwijs (A) en een afdeling voorbereidend onderwijs (B).
Het onderwijs wordt gegeven in 3 jaarklassen; aan de laagste klasse kan een éénjarige voorklas worden toegevoegd.
Aan het jaarlijks aan de leerlingen van de hoogste klasse af te nemen eindexamen kunnen ook extranei deelnemen.
Het diploma B geeft toegang tot verschillende inrichtingen van verdergaand onderwijs, het diploma A in het algemeen niet.

Openbare muloscholen (35 in getal)
zijn gevestigd te Batavia (2), Meester Cornelis, Buitenzorg,
Poerwokerto, Bandoeng (2), Cheribon, Pekalongan (met een filiaal in
Tegal), Semarang (2), Soerakarta, Jogjakarta, Magelang, Poerworedjo, Salatiga, Madioen, Kediri, Modjokerto, Soerabaja (2), Malang (2), Probolinggo, Djember, Makassar, Amboina, Tondano, Bandjermasin, Palembang, Padang, Padang Sidimpoean, Fort de Koek, Koetaradja en Medan.

Particuliere muloscholen (25) zijn te Batavia (4), Soekaboemi, Bandoeng (3), Tasikmalaja, Ambarawa, Semarang (3), Magelang, Jogjakarta (3), Soerakarta, Soerabaja (2), Malang (2), Manado, Padang en Taroetoeng.
Zij worden gesubsidieerd uit ’s Lands kas.
Het eindgetuigschrift is gelijkgesteld met dat van de openbare muloscholen.

De verplichte vakken zijn in hoofdzaak dezelfde als op de openbare Europese lagere scholen, doch de leerstof is meer verdiept en uitgebreid (stel- en meetkunde, algemene geschiedenis, Engels).
Facultatief wordt onderwijs gegeven in Frans en Duits en in één of meer inheemse talen (Maleis, Javaans, enz.).
Voor toelating tot de eerste, respectievelijk voorklas is nodig een verklaring door het hoofd van een openbare of daarmede gelijkwaardig verklaarde school voor Westers lager onderwijs.
De onderwijzers en onderwijzeressen aan de muloscholen zijn in het bezit van de hoofdakte en tenminste één bijakte, dan wel zijn zij bevoegd tot het geven van onderwijs aan hogere burgerscholen met 3-jarige cursus.
In 1931 werden 4 nieuwe muloscholen geopend, zodat het aantal in dat jaar 64 bedroeg.
Het aantal leerlingen bedroeg - ook in dat jaar - 11.788, waarvan 3458 Europeanen, 6906 Inlanders en 1424 Chinezen.
Het aantal Europese leerlingen daalde van 1925 tot 1931 procentgewijze van 40% tot 29%, dat der Chinese leerlingen steeg iets.
In 1931 koos 30 de A-afdeling bij de toelating.

IV. Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs.
Dit onderwijs wordt gegeven aan twee soorten scholen: de hogere burgerscholen (H.B.S.) en de algemene middelbare scholen (A.M.S.).
De H.B.S. is geheel georiënteerd op het middelbaar onderwijs in Nederland; het leerplan is nagenoeg gelijk aan dat van de hogere burgerscholen aldaar, zodat tussentijdse overgang van leerlingen mogelijk is.
De A.M.S. is meer gericht op specifiek Indische eisen en behoeften; aan het diploma van de hoogste afdeling zijn niettemin voor de verdere studie en voor het bekleden van betrekkingen in het algemeen dezelfde rechten verbonden als aan dat van de H.B.S. met vijfjarige cursus en dit laatste is ook weer gelijkgesteld met de gelijksoortige einddiploma’s in Nederland.

1. Hogere burgerscholen en lycea.
Openbare H.B.S.-en met 5-jarige cursus zijn gevestigd te Batavia (Koning Willem III-school) waaraan verbonden een literair-economische afdeling, Soerabaja, Semarang, Bandoeng, Malang en Medan.
In Batavia is ook nog een particuliere 5-jarige meisjes H.B.S. met hetzelfde programma als de openbare vijfjarige H.B.S., alsmede een particulier lyceum, een particuliere Rooms-Katholieke en een Christelijke afd. B. van de A.M.S. en een openbare gemengde H.B.S. met 3-jarige cursus met daaraan verbonden tweejarige handelsschool (Prins Hendrikschool), welke met ingang van 1 juli 1932 geleidelijk is omgezet in een Literair Economische H.B.S.
In Bandoeng is een Christelijk lyceum.
Het eindexamen van de H.B.S.-afdelingen van de genoemde particuliere instellingen is gelijkwaardig verklaard aan dat van de openbare vijfjarige H.B.S.
Particuliere driejarige meisjes-H.B.S.en zijn te Batavia (3), Soerabaja (2) en Bandoeng (1).
Al deze particuliere middelbare scholen worden van Landswege gesubsidieerd.
Voor de toelating tot de eerste klas van de 5-jarige H.B.S. leggen de leerlingen van de lagere scholen een door het schoolhoofd ingevulde vragenlijst over.
Bovendien leggen alle kandidaten een schriftelijk examen af in het Nederlands, rekenen,  geschiedenis en aardrijkskunde en een mondeling examen.
Tot de hogere klassen worden extraneï alleen toegelaten na een examen, behalve wanneer zij afkomstig zijn van een andere vijfjarige H.B.S. in Nederland of in Ned.-Indië en een schriftelijke verklaring overleggen van de directeur van de inrichting, die zij verlieten.
Het einddiploma van de openbare driejarige H.B.S. (Prins Hendrikschool) geeft zonder examen toegang tot de 4e klas van een vijfjarige H.B.S., indien de directeur van de P.H.S. de bezitter overigens geschikt acht voor het volgen van het onderwijs in die klas. Aan de P.H.S. is een éénjarige schakelklas verbonden, om abituriënten van de muloscholen, die tot de aan deze school verbonden handelsschool (of Litt. Ec. H.B.S. waarin deze geleidelijk wordt omgezet) willen worden toegelaten de nodige kennis in het Frans en Duits bij te brengen.
Het aantal leerlingen van de zeven vijfjarige H.B.S.-en bedroeg in 1931 - 2743, waarvan ongeveer 84% van Europese landaard was.
Het aantal niet-Europeanen onder de leerlingen stijgt langzaam.
De belangstelling voor de Litt. economische afdelingen, die aan vier openbare H.B.S.-en waren verbonden, bleef gering, in verband waarmee die afdelingen te Bandoeng en Soerabaja geleidelijk werden opgeheven, zodat thans alleen te Batavia en Semarang zodanige afdelingen bleven voortbestaan.
Van de 245 abituriënten van de vijfjarige H.B.S.-en in 1931 verwierven er slechts 20 het diploma van de litt. econ. afdeling.
Het eindexamen van de Indische vijfjarige H.B.S.-en is van 1932 af in overeenstemming met dat in Nederland.
Anders dan in Nederland, waar de grote meerderheid van de abituriënten van de vijfjarige H.B.S.-en niet verder gaat studeren, is dit bij het merendeel van de abituriënten van de Indische scholen wél het geval.
De twee bijzondere lycea te Batavia en te Bandoeng hadden in 1931  
459 leerlingen, tegen 393 in het voorgaande jaar.
Nagenoeg alle abituriënten studeerden verder aan een hogeschool of universiteit.
Het totaal aantal leerlingen van de 7 driejarige H.B.S.-en (waarvan 6 uitsluitend voor meisjes zijn bestemd) bedroeg in 1931  733, waarvan 630 Europeanen, 34 Inlanders en 69 Chinezen.
Het merendeel van de meisjes-abituriënten zet de studie voort aan de Europese kweekscholen.

======================


Algemene middelbare school (A.M.S.).
De A.M.S. is gesplitst in een wis- en natuurkundige afdeling (B) te Jogjakarta, te Batavia, te Malang en te Semarang, een Westers klassieke afdeling (AII) en een Oosters-letterkundige afdeling (A I) te Jogjakarta. Voorts zijn te Batavia een particuliere Rooms-Katholieke en een Christelijke afd. B van de A.M.S., waarvan het einddiploma gelijkwaardig is aan dat  van een openbare A.M.S.

Het leerplan van de afd. AI omvat: Javaans, Maleis, Indische cultuurgeschiedenis, Indische kunstgeschiedenis, Nederlands, Frans, Engels, Duits, geschiedenis, aardrijkskunde, staatsinrichting, staathuishoudkunde, wis-, natuur-, scheikunde, plant- en dierkunde, tekenen en lichamelijke oefeningen.
Het einddiploma geeft toelating tot de studie en de examens van de rechtshogeschool te Batavia en van de faculteit der letteren en wijsbegeerte betreffend de studie van de Arische (Indo-Iraanse) en van de Indonesische taal en letterkunde van de universiteit te Leiden en van verenigde faculteiten van de rechtsgeleerdheid en  letteren en wijsbegeerte betreffend de studie van het Ned.-Indische recht en de Indologische studie, voorts na het met goed gevolg afleggen van een aanvullingsexamen in het Latijn, tot die van de faculteit van de rechtsgeleerdheid van de universiteiten te Leiden en te Utrecht, na het met goed gevolg afleggen van een aanvullingsexamen in het Grieks en in het Latijn ook tot die van de faculteiten van de Godgeleerdheid en van de letteren en wijsbegeerte en na het afleggen van een aanvullingsexamen ten overstaan van betrokken faculteit tot die van de faculteiten van de geneeskunde en de wis- en natuurkunde..

Het leerplan van de afd. A II omvat: Latijn, antieke cultuur, Nederlands, Frans, Engels, Hoogduits, geschiedenis, aardrijkskunde, staatsinrichting, volkshuishoudkunde, wis- en natuurkunde, scheikunde, plant- en dierkunde, tekenen en lichamelijke oefeningen.
Het einddiploma is gedeeltelijk gelijkgesteld met het einddiploma gymnasium bedoeld in art. 11 van de hoger onderwijswet.

Het geeft toelating tot de examens in de faculteit van de rechtsgeleerdheid, van de veeartsenijkunde, tot die in de verenigde faculteiten van de rechtsgeleerdheid en van de letteren en wijsbegeerte en tot die in de verenigde faculteiten van de wis- en natuurkunde en de letteren en wijsbegeerte, alsmede na het met goed gevolg afleggen van een aanvullingsexamen in het Grieks, tot de examens in de faculteit van de Godgeleerdheid en tot die in de faculteit van de letteren en wijsbegeerte en na het met goed gevolg afleggen van een aanvullingsexamen in de wiskunde (behalve in de planimetrie), de natuurkunde, de scheikunde en de natuurlijke historie, tot die in de faculteit van de geneeskunde en tot die van wis- en natuurkunde.
Het leerplan van de afd. B. omvat dezelfde vakken als op de vijfjarige H.B.S. in de 3 hoogste leerjaren worden onderwezen, met uitzondering van Frans (facultatief) en met toevoeging van een of meer Inlandse talen (facultatief).
Het einddiploma is gelijkgesteld met dat van de vijfjarige H.B.S.
Het aantal leerlingen van de afd. A I bedroeg in 1931 94 tegen 119 in 1913, dat van de afd. AII respectievelijk 97 en 111.
Het totaal aantal leerlingen van de 7 B-afdelingen (5 openbare en 2 bijzondere) steeg van 713 in 1930 tot 860 in 1931, grotendeels van inheemse landaard.
Het aantal vrouwelijke leerlingen op deze scholen is gering.
Meer nog dan die van de H.B.S. volgen de abituriënten der A.M.S. een instelling van hoger of van vakonderwijs.

B. Vakonderwijs.
Nijverheidsonderwijs.
a.    ambachtsonderwijs.
Zie hiervoor onder Industrie.
b.    technisch onderwijs.
Terwijl de ambachtsscholen een meer eenvoudige opleiding geven, die in de regel toegankelijk is voor abituriënten van de Inlandse lagere scholen, staat de opleiding aan de technische scholen op een veel hoger peil.
Voor toelating, tot deze scholen wordt, behoudens een toelatingsexamen, het getuigschrift van een school voor Westers lager onderwijs vereist.
De cursusduur van de vier openbare technische scholen
(de Koningin Wilhelminaschool te Batavia, de Prinses Julianaschool te Jogjakarta, de technische school te Bandoeng en Koningin Emmaschool te Soerabaja), bedraagt 4 jaren.
In 1931 werden deze scholen bezocht door 1284 leerlingen, van wie 630 Europeanen, 512 Inlanders en 142 Chinezen.
Deze scholen hebben cursussen tot opleiding van bouwkundigen en werktuigkundigen, die te Bandoeng en te Soerabaja hebben bovendien een opleiding tot elektrotechnicus.
De meerderheid van de leerlingen geeft de voorkeur aan de opleiding tot werktuigkundige.
Met ingang van het schooljaar 1932/33 zijn alle technische scholen geleidelijk omgezet in scholen met 5-jarige cursus ter opleiding van jongelieden voor de lagere middelbare betrekkingen van technische en industriële aard.
Het onderwijzend personeel bestaat uit leraren M.O. (w.o. ingenieurs) en onderwijzers voor het praktisch onderwijs in smeden, bankwerken en timmeren.
Te Semarang wordt naast een bijzondere technische avondschool met
3jarige cursus (57 inheemse leerlingen) een technische dagschool met
4jarige cursus aangetroffen met 161 leerlingen, van wie 116 Europeanen, 25 Inlanders en 20 Chinezen.

c.    Andere scholen voor nijverheidsonderwijs.
Aan de Technische Hogeschool te Bandoeng is verbonden een opleiding voor instrumentmakers en glasblazers.
Na een studie van 3 jaren kan het examen voor leerling-glasblazer of leerling-instrumentmaker worden afgelegd, terwijl aan het einde van het 4e studiejaar het diploma van glasblazer of instrumentmaker kan worden verkregen.
In 1931 bezochten 7 Europeanen en 35 inheemsen de school.
Een cursus van 2 jaar voor ijker is eveneens aan deze hogeschool verbonden.
Gedurende het eerste studiejaar volgen de deelnemers dezelfde colleges als de eerstejaarsstudenten die voor civiel ingenieur studeren; het tweede studiejaar is in het bijzonder gericht op de vakopleiding.
Het tweede studiejaar telde in 1930/31 vijf deelnemers.
De te Soerabaja gevestigde suikerschool telde in genoemd jaar 61 leerlingen, van wie 58 Europeanen.
De lessen in afdeling A (opleiding tot assistent-chemist) werden door 19, die van afdeling B (opleiding tot chemist) door 42 leerlingen gevolgd.
De mijnbouwschool van de Oembilin-mijnen te Sawahloento werd in 1931 opgeheven, de mijnopzieners-cursus van de Bangkatinwinning te Pangkalpinang is eveneens opgeheven.

d. Onderwijs in de huishoudelijke vakken.
Mede tot het nijverheidsonderwijs behoort het onderwijs voor meisjes in de huishoudelijke vakken, dat wordt gegeven hetzij aan bepaalde vakscholen, hetzij aan scholen voor algemeen vormend onderwijs of aan opleidingsscholen voor onderwijzend personeel.
Op het einde van de cursus 1930/31 bedroeg het aantal vakscholen voor meisjes 18, waarvan 3 openbare, 7 gesubsidieerde en
8 niet-gesubsidieerde.
Drie nieuwe scholen werden met de aanvang van genoemde cursus geopend.
Al deze scholen zijn inrichtingen voor lager vakonderwijs, toegankelijk voor leerlingen die voldoende lager onderwijs hebben genoten.
De openbare scholen hebben een huishoudcursus van één jaar, gevolgd door een 2-jarige cursus voor de opleiding tot onderwijzeres in de nuttige en fraaie handwerken.
Het aantal leerlingen bedroeg in totaal 844, van wie 357 Europese, 384 Inlandse en 103 Chinese.
Als regel zijn deze scholen voor alle landaarden toegankelijk.
De enige middelbare vakschool voor meisjes in Indië is de opleidingsschool voor vakonderwijzeressen te Batavia, die toegankelijk is voor de bezitster van een mulodiploma en een 3-jarigen cursus heeft, opleidend voor de akten huishoudelijke vakken (A), lingerie naaien en fraaie handwerken (B) en kostuum naaien (C).
In 1931 leverde de school de eerste abituriënten af.
Het aantal leerlingen bedroeg 50.

II. Opleiding van Onderwijskrachten.
A. Op Westerse grondslag.
1.    Particuliere fröbel-kweekscholen, sedert medio 1932 omgezet in lagere huishoudscholen.
2.    Opleiding voor de akte van bekwaamheid als onderwijzer(es) bij het Europees lager onderwijs.
Deze geschiedt aan de openbare Europese kweekschool te Soerabaja, aan een aantal particuliere gemengde kweekscholen te Batavia (Oranje-Boulevard) en te Bandoeng (I.E.V.), aan de meisjeskweekscholen te Batavia (Postweg), Bandoeng, Semarang, Soerabaja en Malang (alle R.K.), te Batavia (Carpentier Alting-Stichting) en te Soerabaja (Genteng).
Alle 3-jarige cursus aansluitende bij de muloscholen.
3.    Opleiding voor de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer(es) bij het Europees lager onderwijs wordt gegeven aan vier openbare normaalscholen (Batavia, Soerabaja, Semarang en Bandoeng) en aan verschillende particuliere cursussen, de normaalscholen te Batavia en te Semarang worden geleidelijk opgeheven.

Voor Inlandse onderwijzers is ingesteld een akte in de Nederlandse taal, welke hen meer geschikt maakt voor het geven van onderwijs aan
Hollands-Inlandse scholen.
4.    Examen ter verkrijging van akten van bekwaamheid voor het Europees lager onderwijs, d.i. het onderwijzersdiploma en bij-akten (landbouwkunde, natuurkennis, fraaie handwerken, gymnastiek, vrije- en ordeoefeningen, beginselen van de handelskennis, aantekening op het onderwijzersdiploma, bevoegdheid verlenend tot het geven van huis- en schoolonderwijs in nuttige handwerken voor meisjes en in handenwerken.

De in Indië uitgereikte getuigschriften zijn onder zeker voorbehoud van waarde voor het lager onderwijs in Nederland.
De examens worden ten minste eenmaal per jaar afgenomen op verschillende hoofdplaatsen.

5.    De Hollands-Inlandse Kweekscholen.
Hiervan zijn er 5 (openbare) nl. te Bandoeng, Jogjakarta (alleen bovenbouw), Blitar (alleen onderbouw), Fort de Koek (alleen onderbouw) en Amboina (alleen onderbouw).
Zij hebben een 6jarige cursus, verdeeld in een 3jarige onderbouw en een 3jarige bovenbouw en leveren personeel voor het Hollands-Inlands onderwijs.
Tot de onderbouw worden toegelaten Inlandse jongelieden die zijn toegelaten tot de eerste klas  van een muloschool.
De Hollands-Chinese kweekschool te Meester-Cornelis vervult ten opzichte van de Hollands-Chinese scholen dezelfde rol als de Holl.-Inlandse kweekscholen ten opzichte van de Holl.-Inlandse scholen.
Er zijn vier particuliere kweekscholen (Moentilan, Lembang, Soerakarta en Probolinggo, die gelijkgesteld zijn met de openbare en die worden gesubsidieerd.

6.    Opleiding en examens voor onderwijsbevoegdheden in vakken, van belang voor verschillende vakscholen voor Inlanders.
De instelling ter bevordering van de kennis van Inlandse talen en van de land- en volkenkunde van Ned.-Indië heeft een tweeledig doel:
1e het geven van leiding en voorlichting bij de studie van Europese en Inlandse leerkrachten voor onderwijsakten in inheemse talen en land- en volkenkunde en
2e de organisatie en de leiding van het onderwijs in inheemse talen op de mulo-inrichtingen.
Er worden afgenomen „examens voor de akten inheemse talen en land- en volkenkunde.
Onderwijzers, verbonden aan kweek- en normaalscholen kunnen een „akte landmeetkunde” halen.

7.    Opleiding en examens voor akten middelbaar onderwijs.
Aan de technische hogeschool te Bandoeng is verbonden een „leergang tot opleiding voor middelbare akte wiskunde (K 1)”.
Verder bestaat in Indië gelegenheid tot het afleggen van het examen voor de „middelbare akte Engels A” en de „middelbare akte boekhouden”.
Aan de universiteit te Leiden bestaat gelegenheid middelbare akten te behalen in „de land- en volkenkunde, de archeologie en de geschiedenis van de Oost-Indische archipel”; en in „de Soendanese taal en de Javaanse archeologie”.

B. Op inheemsen grondslag.
1.    Leergangen voor de opleiding van volksonderwijzers.
De openbare leergangen (tweejarige) zijn verbonden aan gouvernements Inlandse scholen van de 2e klasse en staan onder leiding van Inlandse onderwijzers aan die scholen werkzaam.
De leerlingen hebben een Inl. lagere school met 4- of 5-jarige cursus (of vervolgschool) doorlopen.
De particuliere tweejarige leergangen (normaalcursussen), die vanwege enige zendingscorporatie in de buitengewesten worden onderhouden staan onder Europese leiding en hebben een internaat.

2.    Normaalscholen.
De openbare normaalscholen voor de opleiding van hulponderwijzers en hulponderwijzeressen bestaan uit 4 jaarklassen en zijn na een vergelijkend toelatingsexamen toegankelijk voor jongelieden die een Inl. School van de 2e klasse of gelijkwaardige onderwijsinrichting met vrucht hebben doorlopen.
De scholen staan onder een directeur of directrice met hoofdakte Eur. onderwijs en een of meer Indologische akten.
Aan de scholen is een internaat verbonden en een openbare Inlandse school van de 2e klasse voor de praktische vorming.
Jongensnormaalscholen zijn gevestigd op 13 plaatsen en meisjesnormaalscholen op 6 plaatsen.

Verder bestaan nog een 9 tal particuliere normaalscholen (uitgaande van confessionele corporaties, die opleiden voor de eigen standaard- en vervolgscholen.

III.    Handelsonderwijs.
A.    Op Westerse grondslag.
1.    Handelsschool verbonden aan de Prins Hendrikschool, geleidelijk omgezet in een litt. ec. H.B.S. (zie hierboven bij Middelbaar Onderwijs). Het aantal leerlingen bedroeg 1931 (einde cursus) 74.
2.    Handelsleergangen te Soerabaja en te Batavia, met 3jarige namiddagleergang, voor hen die overdag in de handel werkzaam zijn.
Einde cursusjaar 1930/31 aantal leerlingen 100 (15 Eur., 40 Inl.s, 45 Chin.).
3.    Lagere handelsschool van de stadsgemeente Semarang, een 3jarige handelsdagschool aansluitend bij het lager onderwijs op Westerse grondslag.
4.    Lagere handelsschool van het I.E.V. te Soerabaja (Zaalberg-school), als de gemeentelijke handelsschool te Semarang.
Aantal leerlingen van 3 en 4 samen 241, van wie 106 Chinezen.
5.    Ook bestaat er een staatspraktijkdiploma voor handel en administratie.

B.    Op inheemse grondslag.
De in 1929 geopende cursus in handelskennis voor de kleinhandel, tot stelselmatige opleiding van Inlandse onderwijzers en onderwijzeressen voor de onderwijsakte voor de kleinhandel is in 1931 tijdelijk opgeheven.

Voor Landbouwonderwijs zie aldaar.

Voor opleiding voor de veeteelt, zie Ned.-Indische Veeartsenschool.

IV.    Opleiding voor administratieve en bestuursfuncties.
1.    De middelbare opleidingsscholen voor Inlandse ambtenaren (Osvia’s) hebben een 3jarige cursus en sluiten aan op de openbare muloscholen.
Te Makassar is een opleidingsschool voor Inl. ambtenaren.
Op Java zijn uit bezuiniging de Osvia’s opgeheven, met uitzondering van die te Magelang.
2.    De bestuursschool te Batavia.
Aan deze school worden de gediplomeerde gezaghebbers bij het Binnenlands Bestuur opgeleid (Europese jongelieden met eindexamen H.B.S. 5jarige cursus, gymnasium of gelijkwaardige inrichting).
Voor de studie aan deze school kunnen echter tevens worden aangewezen Inlandse ambtenaren bij het B.B., van wie wordt verwacht dat zij later in aanmerking zullen komen voor de hogere rangen van het Inlands bestuurscorps.
Er wordt onderwijs gegeven in de rechtswetenschappen, de Nederlandse taal, de geschiedenis van Nederlands-Indië, de landhuishoudkunde, de waterbouwkunde, de bouwkunde, de hygiëne, verbandleer en ziekenbehandeling en het Mohammedaans recht.
De school heeft 2 jaarklassen.
De bestuursschool is in mei 1934 tijdelijk gesloten.
3.    Te Semarang, Soerabaja en Bandoeng zijn cursussen voor de opleiding van personeel ten behoeve van ’s Lands financieel-administratief beheer en te Batavia een cursus voor de bureaudienst.


V.    Opleiding van medisch personeel.

A. Op Westerse grondslag.
1.    De artsenscholen.
De school tot opleiding van Indische artsen te Batavia (Stovia) en de Nederl.-Indische artsenschool te Soerabaja (Nias) leiden op tot het beroep van „Indisch arts” met de bevoegdheid tot uitoefening van de genees-, heel- en verloskunde in Ned.-Indië.
Voor de toelating tot deze scholen is vereist eindexamen mulo, of met goed gevolg doorlopen van de 3e klas  van een H.B.S.
De Stovia is in 1933 opgeheven.
Er zijn 4 jaarklassen.
Het diploma van Indisch arts kan in Nederland vrijstelling geven van het doctoraalexamen in de medische faculteit.
2.    De leergang voor de opleiding van analisten en controleurs voor de volksgezondheid heeft een 3-jarigen cursus.

Toelatingseis einddiploma mulo of gelijkwaardig getuigschrift.
Hoofd van de leergang is de directeur van het geneeskundig laboratorium te Batavia (zie Laboratorium sub Geneeskundige Laboratoria).
3.    De apothekersassistentenschool te Batavia heeft een 2jarige cursus aansluitend aan het mulo.
4.    Een Ned.-Indische tandartsenschool, opleidend tot Indisch tandarts is te Soerabaja.

B.    Op inheemse grondslag.
Hieronder valt de opleiding van mantri-verplegers en verpleegsters voor de algemene dienst en voor het krankzinnigenwezen, laboranten, vroedvrouwen en mantri’s voor de volksgezondheid.

VI. Opleiding voor vrouwelijke beroepen.
1.    De huishoudscholen, door de vereniging voor jonge-vrouwenscholen, te Malang en te Semarang hebben een internaat en zijn bestemd om Europese meisjes die reeds enig lager onderwijs hebben genoten te bekwamen in het voeren  van een huishouding en in nuttige en fraaie handwerken.
De scholen genieten Landssubsidie.
2.    Openbare huishoudleergangen zijn gevestigd te Jogjakarta en te Madioen.
3.    De opleidingsschool voor onderwijzeressen in de huishoudelijke vakken te Batavia bestaat uit de eigenlijke opleidingsschool, aansluitend bij het mulo en de lagere vakschool, tevens leerschool van de opleidingsschool, aansluitend aan het lager onderwijs.
4.    Particuliere lagere huishoudscholen zijn de Soerabajase huishoud- en industrieschool, de I.E.V. vakschool te Bandoeng en de huishoudscholen te Jogjakarta, Semarang (2), Buitenzorg, Soerakarta, Mendoel en Batavia, alle gesubsidieerd en de ongesubsidieerde te Medan (2), Bandoeng, Magelang, Soerakarta en Soerabaja, alsmede die van de zusters Franciscanessen te Jogjakarta en te Soerakarta.

VII. Dienstvakscholen.
Zie hiervoor onder de betrokken diensten.

C.    Hoger Onderwijs.
Technische Hogeschool te Bandoeng, geopend in 1920.
De studieduur bedraagt 4 jaar.
Elk studiejaar wordt besloten door een examen, dat aan het einde van het derde jaar de naam draagt van kandidaatsexamen.
Het eindexamen geeft het getuigschrift van civiel ingenieur, dat voor de Landsdienst gelijke rechten geeft als het overeenkomstig Delfts ingenieursdiploma.
Beide soorten civiel ingenieurs kunnen te Delft en te Bandoeng promoveren tot doctor in de technische wetenschap.
De Rechtshogeschool te Batavia is geopend in 1924.
De studieduur is 5 jaar.
Er is een kandidaats- en een doctoraalexamen.
Het eerste bestaat uit 2 delen, één af te leggen aan het einde van het eerste jaar, het andere aan het einde van het tweede jaar.
Het doctoraalexamen wordt in 3 gedeelten afgenomen.
Na het 2e deel wordt het examen gesplitst in vier richtingen:
1. privaatrechtelijk, 2. strafrechtelijk, 3. staatsrechtelijk,
4. sociologisch-economisch.
Geslaagden voor het doctoraalexamen, onverschillig in welke richting afgelegd, verkrijgen de hoedanigheid van meester in de rechten.
Deze geeft hetzelfde civiel effect voor de rechterlijke macht, de advocatuur, de bureaudienst en het onderwijs, als de in Nederland verworven meesterstitel.
Meesters in de rechten, alsmede zij, die voldoen aan de eisen voor toelating tot de promotie in de rechtsgeleerdheid aan de universiteiten in Nederland, kunnen worden toegelaten tot de promotie ter verkrijging van de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid.
De Geneeskundige Hogeschool te Batavia is geopend in 1927.
Er is een kandidaats-, een doctoraal- en een artsexamen.
De normale studieduur voor de twee eerste examens is 5 jaar.
Het kandidaatsexamen bestaat uit 2 delen, het eerste af te leggen aan het einde van het eerste, het tweede aan het einde van het derde jaar.
Het doctoraalexamen, af te leggen aan het einde van het 5e jaar, is eveneens gesplitst in 2 delen, met een tussenruimte, waarvan de duur door de faculteit wordt bepaald.
De doctorandi verkrijgen de hoedanigheid van arts na het afleggen van het examen dat bestaat uit een geneeskundig en een heel- en verloskundig gedeelte.
Doctorandi in de geneeskunde van deze hogeschool en van de universiteiten in Nederland kunnen worden toegelaten tot de promotie ter verkrijging van de graad van doctor in de geneeskunde.
De bezitters van aan de geneeskundige hogeschool te Batavia verkregen getuigschriften van met goed gevolg afgelegd kandidaats- of doctoraalexamen, genieten vrijstelling van overeenkomstige examens in de faculteit der geneeskunde in Nederland.


Creatie datum: 16/11/2020 09:23
Categorie: Index encyclopedie - O
Pagina gelezen 798 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië