INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19593922 Bezoekers
28 Bezoekers online
Het was half oktober 1947.
‘Hardeman, melden bij de pelotonscommandant,’ riep een marinier.
‘Oké, ik ga al.’
Hardeman liep naar het huis van de pelotonscommandant, deze zat met zijn ploegscommandanten in een kamer op gemakkelijke stoelen.
‘Ik moet mij bij u melden, adjudant,’ zei Hardeman en hij stond in de houding.
‘Ja, Hardeman gaat even zitten,’ antwoordde de adjudant., ‘ Ik heb de opdracht gekregen van de compagniescommandant om je te vertellen dat je met ingang, met terugwerkende kracht, vanaf 1 oktober van dit jaar bent bevorderd tot tijdelijk korporaal de mariniers. Mijn gelukwensen.’
De adjudant stond op en gaf Hardeman een hand.. Van de tafel pakt hij een paar korporaalsstrepen en zei, ‘’ Hier heb je alvast je strepen en naai ze op je mauw. Verder wil ik je zeggen dat ik en je groepscommandant, sergeant Wikkers zeer tevreden over je zijn. Daarvoor zullen wij je nu voordragen voor de rang van tijdelijk sergeant. Die bevordering zal nog wel even op zich laten wachten, maar ik begin er vast aan. Wij verwachten dat je je best blijft doen. Je kunt gaan korporaal,’ eindigde de adjudant zijn gesprek.
Hardeman stond op en bedankt de adjudant, ‘ Bedankt adjudant voor het gestelde vertrouwen.’
Sergeant Wikkers stond op en met een grote grijns op zijn gezicht feliciteerde hij Hardeman. Ook de andere groepscommandanten feliciteerden hem. Hardeman was trots op zijn strepen. Hij was nog maar zes maanden in Indië en had nu al zijn strepen en het vooruitzicht dat hij was voorgedragen voor tijdelijk sergeant.
‘Jongens, het is voor elkaar. Ik heb mijn korporaalstrepen,’ zei Hardeman.
‘Verdomme Klaas, dat is fijn, gefeliciteerd,’ zei Herker.. De anderen in de kamer feliciteerden hem ook. Hardeman pakte zijn jas en ging met de jas en strepen naar zijn wasvrouw en vroeg haar de strepen op de mauw te naaien.
De vrouw keek hem lachend aan en zei, ‘Gefeliciteerd, tuan.’
De patrouillegang werd flink opgeklopt. Er ging geen dag voorbij of we reden of liepen een patrouille. Er kwamen steeds meer berichten van de VDMB dat er veel ploppers in de omgeving aanwezig waren. Ondanks dat wij veel contact hadden met de bevolking werden we er niet wijzer van. We hadden het vermoeden dat de bevolking erg bang was en dat ze liever hun mond dicht hielden. Het zou anders best eens hun dood kunnen zijn. Tijdens de patrouilles was er vrijwel geen contact met de ploppers. Toch hadden wij het gevoel dat het niet pluis was. In de Oosthoek van Java woonden veel Madoerezen en zij waren veel brutaler dan de Javaan. Ze waren ook ruwer. Ook hadden wij het vermoeden dat juist de Madoerezen het ons zo erg moeilijk maakten. Veel vertrouwen in de toestand hadden wij niet.
Twee geweergroepen van ons peloton waren op patrouille in de bergachtige omgeving. Het was een zware tocht. Het was heel warm. De derde geweergroep bleef op de post voor de bewaking. Het werd tijd dat wij onze gezichten lieten zien in die omgeving. Sergeant Wikkers was patrouillecommandant. We waren al vroeg vertrokken vanuit Rambipoetji. Intussen hadden we al een grote afstand afgelegd. We waren nat van transpiratie en de hoofden waren rood omdat we helmen droegen. Het terrein was dicht begroeid en oplettendheid was geboden. Een AG-ploeg liep iets verder voorop als spits. De omgeving was fantastisch maar wij hadden meer aandacht voor de directe omgeving. Het was bekend dat er in deze omgeving veel ploppers aanwezig waren. Wij merkten er niets van. Ook van de bevolking zagen we weinig. Als er al iemand in de buurt was dan hield hij of zij halt en liet ons passeren. Vrouwen meestal met het hoofd omlaag en de mannen met de duim omhoog. Wij hielden de mensen niet aan omdat het geen zin had, zij wisten toch van niets, althans dat zeiden zij.
Na een paar uur lopen hadden wij een behoorlijke hoogte bereikt en konden wij van die plaats Djember zien liggen. Het was helder weer en een schitterend uitzicht. Op deze hoogte was een restaurant met zwembad gebouwd. Het was in een totale verwaarloosde toestand. Het zwembad stond droog en het restaurant was gesloten en zag er zeer verwaarloosd uit. Jammer, het had zo mooi kunnen zijn.
‘Wat is het hier mooi hé, Klaas,’ zei Herker. Hardeman had Herker nog niet gehoord tijdens de patrouille.
‘En wat is het hier rustig.’
‘Ja, mooi is het zeker en ook rustig. Maar het zal jou ook opgevallen zijn dat we bijna geen mensen hebben gezien onderweg. Er wonen hier toch mensen? Er zijn toch kampongs? Volgens mij barst het hier van de ploppers,’ antwoordde Hardeman.
‘We hoeven niet op te kijken als we straks tegen een strot vuur oplopen,’ zei Lammers. Lammers gezicht was helemaal donkerrood. Ook hij had het bloedheet onder de helm.
‘Hé, Klaasie, wat is het hier mooi h zei Jaap Meertens flotsend. Hij was naar voren komen lopen en genoot van het mooi uitzicht..
‘Snap jij nou Jaap, waarom ik hier graag wil blijven. Toen dit land geschapen werd moet de schepper er toch even voor zijn gaan zitten om te kijken hoe mooi het toch was geworden.’
‘Lul niet man, jij met je schepper. Jij wilt hier alleen maar blijven omdat er zulke mooie vrouwen zijn. En daarbij het kan wel mooi zijn, maar je moet wel blijven uitkijken want in deze mooie omgeving kan je ook snel een gaatje in je kop oplopen. Dat had de wschepper even niet voorzien,’ ging Jaap Meertens verder.
‘Dus, we moeten die ploppers uitroeien en er voor zorgen dat we geen gaatje in onze kop oplopen,’ zei Hardeman.
‘We hebben het steeds over ploppers alsof het allemaal rampokkers en ander soort tuig is, maar volgens mij zijn het min of meer geregelde troepen,’ zei Lammers.
‘Ben je belazerd man, het zijn stomweg rampokkers die het hun eigen volk lastig maken. Heb jij wel eens een vent in uniform gezien, ja, een enkeling in de buurt van Malang,’ zei Meertens, hij draaide zich weg en flotste een flinke flots van zich af.
‘Het zijn gewoon schijthuizen en hoe meer we er af maken hoe beter het voor het land is. En dan kan Klaasie hier lekker achter de wijven aan blijven lopen.’ Zei Meertens en verrek hij flotste niet.
‘Jaap je lult als een kip zonder kop,’’ zei Lammers. Jaap Meertens zei niets en wachtte tot hij zijn plaatst in de patrouille weer kon innemen.
De patrouille liep weer verder. Onderweg kwamen we weer een man tegen. Hij ging aan de kant van de weg staan. Het was een oude man. Hij stak zijn duim op en keek glimlachend naar de mariniers..
‘Die ouwe kerel steekt zijn duim op en kacht naar ons, maar wat zal er in dat ouwe koppie van ‘em omgaan,’ zei Lammers.
‘Ik denk dat hij meer weet over de ploppers dan wij. Maar als je het hem vraagt dan weet hij van niets. Tidak tahu, tuan,’ zei Herker.
‘Ja, wie weet hoeveel ploppers ons bespieden,’ zei Hardeman, ‘Laten we maar niet teveel ouwehoeren en wat meer om ons heen kijken en niet alleen voor de natuur. Een handgranaat is snel gegooid.’
Er gebeurde helemaal niets.
Hardeman en zijn ploeg liep voorop. Zij hadden de wapens schietklaar in de hand. Even later komt de patrouille bij wat grote gebouwen aan. Het lijkt een boerderij. Het is een melkerij. Dus er waren ook koeien. We werden opgewacht door een Indischman. Het was hem kennelijk al gemeld dat wij in aantocht waren. Hij zei verrast te zijn dat er een Nederlandse patrouille op zijn erf stond.
’Goedemorgen heren,’ zei de man. Hij sprak uitstekend Nederlands. ‘ Dit is een verrassing. Jullie zijn ver van huis.’
‘Wij maken een patrouille in deze omgeving. We willen ons gezicht eens laten zien en kijken wat men hier allemaal aan het doen is,’ zei Wikkers.
‘Ja, ja. Gaat u zitten dan zal ik melk laten halen,’’ zei de man. Hij riep iets naar een man die in een deuropening stond. Even later kwam hij terug met een grote kan melk. Wij pakten onze canteencups tevoorschijn en lieten de cup vol schenken met verse melk. Het was koel en heerlijk. Het was lang geleden dat wij verse melk hadden gedronken.
Sergeant Wikkers sprak de man aan.
‘Heeft u geen last van de ploppers? Wij weten dat het hier vol zit met die lui.’’
De man keek wat rond en zei, ‘ Ik heb ze hier nooit gezien.’ Erg overtuigend klinkt het niet.
‘Komen hier helemaal geen ploppers op deze melkerij? Het moet de ploppers toch bekend zijn dat hier een melkerij is?’ ging Wikkers verder.
‘Die lui drinken toch ook melk. Ik kan het mij niet voorstellen.’ Zei Wikkers.
‘Ik heb hier geen last,’ antwoordde de man.
‘Ja, dat begrijp ik, maar komt dat niet doordat u die lui te eten en te drinken geeft?’
De trok wat met zijn schouder en en er kwam een grimas op zijn gezicht maar zei verder niets.
Sergeant Wikkers gaf het maar op. Hij was er van overtuigd dat deze man ook zijn mond hield bang dat hij was om er over aangesproken te worden door de ploppers.
Het was een flink bedrijf. Het zag er goed verzorgd uit.
Wikkers wilde kennelijk de man niet onder druk zetten. De man zou alleen maar in moeilijkheden komen. En het bedrijf zou kapot gemaakt worden.
‘Hoeveel krijgt u van ons, mijnheer,’vroeg Wikkers.
De man slaat het vriendelijk af. Hij wil geen geld. Lachend staat hij er bij. Opgelucht misschien.
‘Als u ooit last krijgt van de ploppers waarschuw ons dan,’ zei Wikkers.
Hij geeft geen antwoord, hij lacht alleen maar.
‘Gelooft u die man, sergeant,’ vroeg Hardeman aan Wikkers.
‘Welnee man. Die man kon ons toch niet vertellen waar zijn werklieden bij staan waar de ploppers zitten en dat ze regelmatig zijn melk opzuipen. Zijn bedrijf zou snel kapot zijn en hijzelf erbij. En hij heeft nog gelijk ook, wie weet hoe lang dat bedrijf al bestaat. Dat is nog uit de Nederlandse tijd. Misschien wel van vader op zoon.. En zo lang die ploppers hem met rust laten dan gebeurt er mee ook niets.’
‘Ja, dat kan wel zo wezen maar iemand die nog zo’n goed bedrijf heeft moet wel met de ploppers goede maatjes zijn. Anders overleef je het niet,’ zei Hardeman.
‘Misschien wil hij ook wel goede maatjes zijn met de ploppers. Wij zijn niet in zijn huis geweest. Wie weet hoeveel ploppers er wel niet waren.’ Zei Wikkers.
We gingen weer verder of huiswaarts. We hadden een grote afstand afgelegd en niets gemerkt van vijandelijkheden. Maar wij waren er van overtuigd dat we de hele weg waren bespied door de ploppers.
Stinkend naar zweet kwamen we terug in Rambipoetji. Ook daar was het rustig geweest. Wij kleedde ons uit en de wasvrouwen namen onze kleding mee om te wassen.
‘Die klere baboe heeft mij bestolen,’ griept een marinier.
‘Welke baboe en wat heeft ze gestolen,’ vroeg Hardeman.
Dat wijf van mij en ze heeft een dungareepak gestolen. Ik trap ‘er in elkaar. Ze blijft mooi van mijn spullen af. Ze heeft dat pak natuurlijk aan een plopper gegeven. Maar ik zal ‘er leren,’ raasde de marinier door.
‘Het is toch die vrouw waar je zo kapot van bent? Zij komt toch uit deze streek? Hoe lang is ze al bij jou,’ vroeg Hardeman.
‘Drie weken en ik heb ‘er flink geneukt ook. Maar ze blijft wel van mij spullen af.’ griepte de marinier., ‘’ Ze heeft genoeg spullen van mij gehad. Ik schiet ‘er kapot.’’
‘Waar is ze nu?’ vroeg Hardeman.
‘’Ik heb ‘er bij die kerels in het hok gegooid.’ Dat waren mannen die opgepakt waren tijdens patrouilles of na avondklok. Die mannen of vrouwen werden door ons overgedragen aan de VDMB.
‘Die kerels zullen ‘er wel flink geneukt hebben.’
‘Maak je niet zo druk man. Je hebt dungareepakken genoeg. Eerst was het zo,n fijne meid en nou wil je haar kapot schieten. Laat haar maar een paar dagen in dat hok zitten die kerels knappen haar wel op. En als die kerels ploppers zijn dan zullen ze haar zeker pakken omdat ze voor de belanda’s heeft gewerkt. Tenzij die meid iets met de ploppers te maken heeft. Stuur haar over een paar dagen weg. We kunnen haar niet langer op de post houden. Straks missen we ook nog wapens en dan zijn we verder van huis.,’’ zei Hardeman, ‘En, tussen haakjes, er wordt niet op ‘er geschoten.’
De marinier liep vloekend weg en vervloekte alle Indonesiërs.
Een paar dagen later werd de vrouw vrijgelaten en weggestuurd. De mannen werden overgedragen aan de VDMB. Aan ons hadden ze niets verteld.
Het is al donker als sergeant Wikkers geheel gekleed het huis binnen. De adjudant volgde hem.
‘Luister uit. We hebben net bericht binnen gekregen van de VDMB dat er in een kampong hier in de buurt vijandelijke militairen zitten. Ze zijn bewapend en hebben mijnen bij zich. De groep van sergeant Wikkers gaat er op af. De sergeant zal verdere instructies geven. Kijk goed uit.’ De adjudant verlaat het huis.
De mariniers kleden zich snel aan. Hangen de wapens om en kijken hun munitie voorraard na. Maar dat was een gewoonte, altijd was er munitie genoeg.’
‘Heeft iedereen genoeg handgranaten,’ vroeg Wikkers.
Hij keek Hardeman aan en deze knikte alleen maar.
‘Klaas jij loopt voorop en houdt contact met de anderen, Haag loopt achter jou ploeg. Het is hartstikke donker en raak elkaar niet kwijt. Als r geschoten moet worden zorg er dan voor dat er geen eigen mensen voor je staan. Als wij bij het huis aankomen dan dringt de groep van Klaas het huis binnen. Wij stellen ons op terzijde van het huis. Denk er aan er wordt door ons niet in het huis geschoten. Wij schieten alleen op vluchters.. Iedereen houdt zijn mond dicht zorg ervoor dat je niets bij je hebt dat rammelt. Het moet een verrassing blijven. Commando’s worden fluisterend doorgegeven. We moesten proberen die ploppers met wapens en mijnen in handen zien te krijgen. Er gaat een informant mee, hij weet precies de weg. We rijden eerst een stuk met de truck, het is niet zo heel ver weg. Het laatste stuk gaan we lopen. De informant loopt bij Klaas. Nog vragen?’ besluit Wikkers.
‘De informant weet precies de weg maar brengt hij ons ook op de plaats van bestemming,’’ vroeg Hardeman.
‘Ja, hij weet welk huis wij moeten hebben.’
Hardeman knikte naar de sergeant.
Niemand had er verder vragen. Intussen was iedereen aangekleed en stond klaar om te vertrekken. Haag en Hartong waren intussen dienstdoend korporaal geworden. En hadden nu de leiding over een ploeg. Het peloton bestond nu alleen uit beroepsmariniers en dienstplichtige mariniers.
‘Oké chauffeur, we vertrekken, nu.’ zei Wikkers.
De adjudant stond buiten. Sergeant Wikkers zei tegen hem,’ Daar gaan we dan. De adjudant stak zijn hand op en zei, ‘Succes!’ en ging zijn huis binnen.
De mariniers rende naar de truck en elkaar helpend zaten ze in een paar seconden op de truck.
De truck scheurde weg.
Na een klein kwartier stopt de truck en kwam sergeant Wikkers met de chauffeur naar de achterkant van de truck.
‘Vanaf hier gaan we lopen. Er wordt niet meer hardop gesproken. Blijf bij elkaar. Denk er om het moet een verrassing blijven,’ zei Wikkers zachtjes.
‘Kom op Klaas, jij voorop. Ik loop voor Haag.’
De geweergroep liep aan één zijde van de weg. Achter elkaar met zeer korte tussenruimte. Het was erg donker maar we waren snel gewend aan de duisternis. We brachten bijna geen geluid voort. Op dit soort patrouilles hebben wij niets bij ons dat kan rammelen. We kwamen geen mensen tegen omdat er een avondklok was ingesteld. De informant liep voorop. Het was een Javaan. De vent was betrouwbaar, althans volgens de VDMB. Hij liep snel hij wilde er zo snel mogelijk vanaf zijn. Ze zijn niet erg dapper de Javanen.. Hij liep op blote voeten, je hoorde hem niet. Vijftien mensen bewegen zich bijna geruisloos voort. Het was warm en onze kleding werd nat van transpiratie en spanning. Na een kwartier lopen kwam de informant naast Hardeman lopen.
‘Stoppen, mijnheer,’ zei de man.
‘Halt houden en knielen,’ fluistert Hardeman naar de marinier achter hem. Het was Lammers. F;luisterend werd het commando herhaalt.
‘Wat is er ,Klaas,’ Wikkers was naast Hardeman gekropen.
‘We zijn bij het huis’
‘Waar is het precies,’ vroeg Wikkers aan de informant. Deze trok aan de jas van Hardeman en beiden kropen laag bij de grond in de richting van het huis. Sergeant Wikkers volgde als een slang. Het zweet liep hem van het gezicht. De informant stopt en wijst Wikkers en Hardeman het huis aan. Het huis stond aan de rand van de kampong en in de nabije omgeving stonden nog een paar huisjes. Wij hoorden hier en daar wat gemompel en gekuch. Er brandde lichtjes in de huisjes. Onhoorbaar waren we bij het huis aangekomen. Wikkers en Hardeman bekeken de situatie. Sergeant Wikkers trekt aan de jas van Hardeman en fluistert hem in het oor, ‘Kom we gaan terug.’
De drie mannen kruipen terug naar de groep die rustig lag te wachten. Fluisterend werd door gegeven dat we vlak bij het huis zijn. Wikkers kroop naast Haag en Hartong en zei hen dat ze niet achter het huis mogen komen maar zoals afgesproken, aan weerszijde van het huis. Als er mensen uit het huis kwamen dat moesten zij direct onder vuur worden genomen. Haag en Hartong waarschuwen nog eens hun mensen. Het was doodstil. De vijand wist niet dat wij er waren. Nog steeds was er gemompel in de kamponghuisjes. Nu maar hopen dat de vijand nog in het huisje aanwezig was. Sergeant Wikkers fluistert dat wij voorwaarts moeten kruipen. Heel voorzichtig gingen we voorwaarts. Geen geluid was hoorbaar. De informant was achter gebleven. Hij wilde niet worden gezien. Hij had nog gelijk ook. Uiteindelijk was hij een verrader in de ogen van de ploppers. Eindelijk lagen we voor het huis. We waren drijfnat van het zweet. De ploeg van Hardeman lag recht voor het huis. Met een paar stappen kunnen ze binnen staan. De twee andere ploegen kropen in hun positie op de hoeken van het huis. Nu werd er alleen nog maar gefluisterd met de mond op het oor van de ander. Sergeant Wikkers kroop met zijn lange lichaam als een slang naar de hoeken van het huis of iedereen op zijn plaats was. Hardeman was helemaal geconcentreerd op zijn actie die elke moment kon beginnen. Hij voelde dat zijn mannen hem in de gaten hielden. Hij lag gespannen op enkele meters van de deur die hij nu op elk moment zou intrappen. Het moet heel snel gebeuren. Hij voelde geen ansgt. Hij wist niet hoeveel mensen er in het huis zouden zitten of liggen. Maar door de snelheid zou hij onmiddellijk overwicht op de vijand hebben. Sergeant Wikkers lag nu naast hem. Het is nog doodstil.
‘Klaar, Klaas?’
‘Ja,’ was zacht het antwoord.
‘Nu dan,’ Wikkers port Hardeman in de zij.
Hardeman keert zich naar zijn mensen, ‘Kom op.’ Hardeman praat nu wat harder. Hij sprong op gevolgd door zijn mannen en in een enkele beweging stonden voor de deur. Hardeman trapte de deur in en sprong naar binnen gevolgd door Lammers met zijn BAR. De vier manden stonden binnen. De wapens klaar om te schieten. Binnen enkele minuten was het gebeurd. Op de tafelstond een olielamp. Hardeman scheen met een zaklamp door het vertrek.. Op een bali-bali lagen een vrouw en een man. Hardeman trok onmiddellijk de sarongs van hun lijf. Naakt zaten ze op de bali-bali. Ze waren verstijft van schrik. Ze durfden zich niet te verroeren.
‘Doorzoek het huis,’ zei Hardeman.
De mariniers gingen met hun geweer in aanslag de andere vertrekken binnen. In een van de kamers lagen nog twee mannen naakt op een bali-bali. De mannen hadden geen kans gezien om te vluchten. Gelukkig voor hen want anders waren ze nu dood geweest. Herker hield de man mannen onder schot, hij stond met zijn rug tegen een gedèkwand.
Hardeman waarschuwt dat hij binnen kan komen.
‘Drie kerels en een vrouw, sergeant ,’ zei Hardeman.
‘Mooi, laat het huis doorzoeken, Klaas.’
‘Daar zijn we al mee bezig, sergeant. Houdt die lui onder schot, Henk. Ik doorzoek ook, helpt u mee, sergeant,’ zei Hardeman.
‘Ja, dat is goed.’
Alles werd overhoop gehaald. We zochten naar wapens en mijnen en ander wapentuig. De mannen en vrouw keken angstig naar de mariniers. Er was geen schot gevallen. Toch hielden we de vier mensen onder schot. Wikkers en Hardeman keken overal. Zochten naar luiken en lossen bamboekokers. Er werd niets gevonden. Er stond een grote kast met een spiegel, deze werd geopend en helemaal leeg gehaald maar niets te vinden.
‘We hebben alles doorzocht en niet niets gevonden. Ik snap er geen moer van,’ zei Hardeman.
‘Er is genoeg gelegenheden en mogelijkheden om de spullen goed te verbergen,’ antwoordde Wikkers.
‘Daar wordt je nou strontziek van. Straks als wij weg zijn dan halen ze de spullen de voorschijn en verdwijnen er mee,’’ zei Hardeman.
‘Een morgen leggen ze de mijnen in de weg en rijdt er een truck van ons op en krijgen we een strot vuur van de wapens die we nu niet kunnen vinden,’ ging Wikkers verder.
‘Moeten we die lui niet ondervragen, sergeant,’’ vroeg Lammers, ‘’ We zijn nou toch hier en misschien hebben ze wel wat te vertellen. Desnoods met een pak slaag.’
‘Nee, we gaan terug en leveren de kerels af bij de VDMB,’zei Wikkers,’’ Die zijn er voor om te ondervragen.’ Wikkers draait zich om en liep het huis uit.
Hardeman sommeert de kerels hun sarong om het lichaam te binden. Daarna werden ze door de drie mariniers het huis uitgeduwd. De vrouw zit op haar knieën op de bali-bali met de sarong tegen haar lichaam geduwd. Haar ogen puilen bijna uit hun hoofd.. Hardeman keek haar aan en wikkelt de sarong om haar lichaam. De sarong werd iets boven haar ietwat slappe borsten opgetrokken. De vrouw heeft een knap gezicht met daarin angstige ogen. Op het moment dat Hardeman haar passeert om het huis te verlaten pakt de vrouw hem bij de hand en staart hem zonder iets te zeggen aan. Wat zij bedoelde was onduidelijk. Misschien had ze iets willen zeggen. Hardeman keek nog even naar de vrouw en verliet het huis zonder iets te zeggen. Het had maar even geduurd, de groep stond bij elkaar toen hij er bij ging staan.
‘Kom, we gaan terug naar de post. We moeten het hele stuk lopen,’ zei Wikkers.
De patrouille zette er flink de pas in. Onderweg werd er gerookt en gesproken. We waren wel teleurgesteld dat we niets hadden gevonden. Maar de ploppers waren slimme vogels. De mannen waren aan elkaar gebonden en moesten flink de pas inzetten om de mariniers bij te houden. Wat zou er in hun hoofden omgaan.
‘We hadden die kerels een flink pak slaag moeten geven,’ zei Lammers, ‘Dan hadden we nu misschien wel wapens en mijnen gevonden.’
‘Laten wij dat slaan maar aan de VDMB overlaten. Wij zijn daar niet voor. Het was mooi geweest als we de wapens en mijnen hadden gevonden, maar als zo vaak, ook nu weer is er niets gevonden. En daarbij ons is niets overkomen. En misschien waren er helemaal geen wapens,’ zei Herker.
‘Sergeant Wikkers vond het niet nodig om die gasten te slaan. Dan houden wij ons daaraan.,’ zei Hartong.
Hardeman zei helemaal niets. Hij was ook teleurgesteld. Hij had eigenlijk wel hard willen optreden tegen die kerels. Misschien hadden ze dan wel wat gevonden. Maar de sergeant besliste anders. Hij stond bekend als iemand die niet direct wilde rammen en schoppen.
In de kampong hadden ze kennelijk niets gemerkt dat wij er waren geweest. Er was wel wat luidruchtigheid toen Hardeman de deur opentrapte maar daarna ging alles rustig aan toe. Geen geschreeuw, geen slaan op schoppen. De mannen en de vrouw hadden ook niets gezegd. Hoewel de angst in de ogen te lezen was geweest. Het was altijd zoeken naar een speld in een hooiberg. In de kampong waren zoveel plaatsen om iets te verstoppen. En we hadden meestal niet zoveel tijd om te zoeken. Het moest altijd snel gaan. We hadden gedaan wat de opdracht was, drie kerels gevangen genomen. Maar helaas was er niets gevonden aan wapens en of mijnen. Nu was het afwachten of de VDMB iets uit de kerels kon krijgen. Jezus wat moeten die kampongmensen iet allemaal meemaken. Wij wisten niet of ze schuldig waren. Hardeman dacht dat de meeste mensen niet schuldig waren maar dat er altijd elementen tussen zaten die wel schuldig waren. Maar haal ze er mar eens uit. Hardeman dacht aan de tijd in 1944 toen hij bij een Duitse razzia in de kast onder de grond zat. Toen scheet hij ook dunne stront. Deze mensen zullen ook vast die angst gekend hebben.
Sergeant Wikkers liep naast de informant en vroeg hem of er echt wel wapens en mijnen waren geweest. De man hield bij en laag vol dat er wapens in de kampong moesten zijn.
‘Die klere Javaan. Je weet nooit of je ze kan vertrouwen,’ zei Wikkers tegen Hardeman. Hardeman gaf geen antwoord.
Tegen 1 uur in de nacht kwam de patrouille terug op de post. We leverden de kerels af bij de VDMB. We kleedde ons uit en gingen naar de mandikamer. De baboes waren nog wakker en haalden onze stinkende kleding weg. Ze vroegen of iedereen terug was gekomen. Wij lgen snel op onze tampatjes.
Later hoorden wij dat de VDMB de drie mannen had vrijgelaten omdat ze nergens van konden worden beschuldigd.
Wij lieten het maar zo. Wij wisten dat de verhoren niet soepel waren.
Ondanks onze patrouilleactiviteiten kwamen er steeds meer klachten over beschietingen en mineringen. Ook kwamen er klachten van de bevolking dat er ’s nachts vreemdelingen in hun kampongs overnachten en de dag daarop weer verdwenen. Het was lang niet rustig in de omgeving van Rambipoetji. Wij werden steeds prikkelbaarder. Tijdens de avondklok periode werd door ons druk gepatrouilleerd. En wee als er dan door ons mensen werden aangehouden. Dan waren ze nog niet klaar met ons. We werden ruwer, slaan en schoppen om eruit te krijgen wat de mensen op straat deden. Iedereen die werd aangehouden werd ingesloten in de daarvoor bestemde bediendekamer. Maar het waren altijd ongewapende mannen. Omdat ze de avondklok overtraden moesten ze worden verhoord. Wij gingen ons ook bezig houden met verhoren voordat ze werden afgeleverd aan de VDMB. Stompen en slaan was al het minst wat we deden. Hoewel het geen martelen was. We gooiden ze nat en lieten hen de hele nacht in het water liggen. We wisten dat het vol zat met ploppers in de omgeving maar ze waren ongrijpbaar. Het was moeilijk er achter te komen wie het waren en waar ze waren.
Er werden meer mijnen in de wegen gelegd waardoor vele trucks werden beschadigd. Ook de beschietingen vanuit de kampongs werd steeds erger.
Er werden ook veel onschuldige de dupe van ons optreden.
Maar door het oppakken van mensen kwamen er toch ook zeer belangrijke berichten bij de VDMB binnen.
Het was rond 2400 uur en we reden patrouille in de omgeving van Rambipoetji. In het licht van de koplampen van de truck zagen wij een man wegspringen achter een boom. Maar hij had pech want we hadden hem gezien. De truck reed in de richting van de boom waarachter de man zich schuil hield. De truck stopte en wij sprongen er vanaf en stonden om de man heen. Hij was radeloos en viel op zijn knieën. Ui zijn sarong die over de schouder hing viel een klewang. Het was de eerste keer dat wij iemand pakte die een wapen bij zich had.. Onze pelotonscommandant die deze nacht met ons mee was gegaan, was enthousiast.
‘Eindelijk hebben we er één. We gaan gelijk een voorbeeld stellen. We schieten de kerel dood en laten hem hier de hele nacht liggen.’
Een schot knalde in de nacht. Een marinier had de trekker van zijn geweer overgehaald, zonder nadenken.. De man sloeg tegen de boom en viel voorover met zijn gezicht in het zand.
‘Breng hem aan de kant van de weg dan kan iedereen hem zien. De ploppers zullen dan horen dat een van hen is doodgeschoten. Misschien worden ze dan wel voorzichtiger,’ zei de adjudant.
Twee mariniers trokken de dode man aan zijn benen naar de kant van de weg.
‘Misschien hadden we deze vent beter naar de VDMB kunnen brengen. Hij was gewapend en waarschijnlijk een plopper. Die nog wat te vertellen had,’ zei sergeant Wikkers.
‘Ben je bedonderd Wikkers. Hoe vaak hebben we nou al niet kerels naar de VDMB gebracht. Er komt nooit wat uit. Nu weten de ploppers wat wij met ze doen als we ze te pakken krijgen,’ zei de adjudant.
Niemand zei er verder nog iets over. Misschien had sergeant Wikkers gelijk. Wij maakten er ons niet druk over. Het was hij of wij!.
De volgende morgen toen wij langs de plek reden lag de man er nog steeds. Wij waren alweer op patrouille. Het was een korte nacht geweest.
‘Verrek, die vent ligt er nog,’ zei Herker.
‘Laat hem maar lekker liggen dan krijgen ze de schrik te pakken,’ lachte Hardeman.
Lachend reden we verder. Tot de avond ervoor waren er nog geen doden gevallen onder de burgers. Maar de toestand werd dreigender, voor ons en de bevolking.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage