Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 19640096 Bezoekers

 7 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Immigratie, Toelating en Vestiging in Ned.-Indië.

De voorwaarden van toelating in Ned.-Indië zijn neergelegd in het zgn. „Toelatingsbesluit” (Ind. Stbl. 1916-47, sindsdien gewijzigd en aangevuld).

Ter uitvoering en verzekering van de goede werking van het Toelatingsbesluit zijn bij de zgn. „Toelatingsordonnantie” (Ind. Stbl. 1917-693, sindsdien gewijzigd en aangevuld) verdere voorschriften vastgesteld.

De bepalingen van het toelatingsbesluit zijn niet toepasselijk op: van Landswege naar Ned.-Indië gezonden personen met hun gezinnen, consulaire ambtenaren met hun gezinnen, officieren en bemanning van tot de Marine van enige Mogendheid behorende schepen, gezagvoerders, officieren en schepelingen van koopvaardijschepen, tenzij bij aankomst of tijdens het oponthoud van het schip in een haven hun dienstverband eindigt en tenslotte hen, die in Ned.-Indië hun zeereis niet beëindigen, tenzij zij geacht worden gevaar op te leveren voor de openbare rust en orde.

Overigens geldt, dat ontscheping van Nederlanders, niet uit in Ned.-Indië gevestigde ouders geboren noch ingezetene van Ned.-Indië zijnde, en van vreemdelingen, die geen ingezetene van Ned.-Indië zijn, alleen toegelaten is in de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen havens.

Voor die ontscheping wordt een schriftelijke vergunning vereist van de ontschepingsambtenaar.
De vergunning tot ontscheping wordt, tenzij aan door de Gouverneur-Generaal te bepalen voorwaarden wordt voldaan, niet gegeven aan hen, die ten gevolge van hun lichamelijke toestand waarschijnlijk armlastig worden, dan wel van wie blijkt dat zij krankzinnig, idioot of lijdend zijn aan bepaalde besmettelijke ziekten.
Voor die vergunning tot ontscheping, welke aan boord wordt uitgereikt en tevens geldt voor de echtgenote en minderjarige kinderen van de persoon, aan wie zij verleend wordt, is behalve door Nederlanders, die haar kosteloos ontvangen, een zegelrecht van ƒ 150 verschuldigd, welk bedrag wordt terugbetaald, indien de betrokkene niet wordt toegelaten of binnen 6 maanden na aankomst Ned.-Indië weer verlaat.

De vergunning tot ontscheping moet als regel dadelijk na het aan wal gaan door de immigrant persoonlijk en, zo er gezinsleden op vermeld zijn, met die gezinsleden, aan de immigratie-commissie ter inwisseling tegen een toelatingskaart worden aangeboden.

De toelatingskaarten worden namens de immigratiecommissie door haar secretaris of diens aangewezen vervanger uitgereikt. Genoemde ambtenaar is bevoegd de immigrant voor zich te doen verschijnen, desnoods met behulp van de sterke arm, en hem, indien hij niet aannemelijk kan maken dat hij voor toelating in aanmerking komt, onder politietoezicht of in verzekerde bewaring te stellen.

Voorts is hij bevoegd in gevallen, waarin niet dadelijk met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, of immigranten al dan niet kunnen worden toegelaten, bewijzen van voorlopige toelating uit te reiken, welke geldig zullen zijn tot dat de beslissing over de toelating zal zijn gevallen, echter voor niet langer dan voor zes maanden.

Wordt beslist dat zij niet kunnen worden toegelaten dan kunnen zij een verzoek om terugbetaling van het eventueel gestorte ontschepingsgeld bij de ontschepingsambtenaar, c. q. bij het Hoofd van Plaatselijk Bestuur indienen.

Behalve om de redenen, die tot weigering van de vergunning tot ontscheping hadden kunnen leiden, wordt de toelatingskaart niet verleend aan hen, van wie blijkt, dat zij van het plegen of bevorderen van ontucht hun beroep maken, dat zij in een vreemd land veroordeeld zijn wegens misdrijf, waarvoor uitlevering zou kunnen geschieden, of dat hun het verblijf in Nederl.-Indië is ontzegd, ook aan hen, van wie niet blijkt, dat zij in het onderhoud van zichzelf en hun gezin behoorlijk kunnen voorzien, die geacht worden gevaar op te leveren voor de openbare rust en orde en die, vreemdeling zijnde, voor zover daarvan niet vrijgesteld, niet in het wettig bezit zijn van een niet verjaard, door of vanwege de buitenlandse Regering, waaronder zij behoren, afgegeven en voor de reis naar Nederlands-Indië van een Nederlands visum voorzien paspoort, dan wel van een andere, door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger genoegzaam geachte geleidebrief, waaruit kan blijken, wie de houder is en vanwaar hij komt. De uitreiking van die kaart aan hen, wier tegenwoordigheid schadelijk geacht wordt voor de economische belangen van de Inlandse bevolking, kan afhankelijk gesteld worden van het voldoen aan door de Gouverneur-Generaal te bepalen bijzondere voorwaarden, dan wel geweigerd worden.

Aan de echtgenote en ieder van de minderjarige kinderen van de houder van een vergunning tot ontscheping wordt afzonderlijk een toelatingskaart uitgereikt.

De vergunning tot ontscheping, uitgereikt aan reizigers van de le en 2e klasse aan boord van schepen, toebehorend aan door de Gouverneur-Generaal aan te wijzen reders, rederijen of stoomvaartmaatschappijen, strekt hun tevens tot toelatingskaart, hetgeen op de vergunning wordt aangetekend.

Hetgeen ten aanzien van de uitreiking van een vergunning tot ontscheping tevens toelatingskaart is bepaald, geldt niet, indien zich
naar het oordeel van den ontschepingsambtenaar een van de gevallen voordoet, waarin de vergunning tot ontscheping dan wel de toelatingskaart zou moeten worden geweigerd.

Echtgenoten en minderjarige kinderen van personen, aan wie een vergunning tot ontscheping tevens toelatingskaart wordt uitgereikt, worden, mits met hem samenreizende, op dezelfde vergunning tot ontscheping tevens toelatingskaart met name vermeld.

De toelatingskaart geeft de wettigen houder het recht om, met inachtneming van de bepalingen op het verkeer en verblijf, gedurende twee jaren zich in Nederl.-Indië op te houden. Deze termijn kan op verzoek van den belanghebbende tweemaal, telkens voor ten hoogste een jaar en voor de derde maal voor ten hoogste zes jaar, worden verlengd door het hoofd van plaatselijk bestuur van de verblijfplaats van de verzoeker, van welke verlenging op de toelatingskaart aantekening wordt gehouden. De verlenging van de geldigheidstermijn wordt geweigerd om dezelfde redenen die tegen de toelating zelf gelden.

De toelatingskaart verliest haar geldigheid ingeval van vertrek uit Nederlands-Indië, tenzij van het vertrek is kennis gegeven — in een ontschepingshaven aan de ontschepingsambtenaar, elders aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur — en het vertrek naar het buitensland niet langer duurt dan één jaar.

Hij, die in verband met het voorgaande in het wettig bezit van een geldige toelatingskaart zou moeten zijn, en in Nederlands-Indië wordt aangetroffen zonder toelatingskaart of nog geldig toelatingsbewijs, wordt gebracht voor het Hoofd van Plaatselijk Bestuur van zijn verblijfplaats, die hem alsnog van een toelatingskaart voorziet, tenzij hij behoort tot degenen, aan wie op grond van een van de bovenvermelde redenen geen toelatingskaart kan worden verleend.

Voor zo’n uit te reiken toelatingskaart is een zegelrecht verschuldigd van fl.150, indien betrokkene in het bezit is van een geldige vergunning tot ontscheping of anders fl.250.

Wanneer belanghebbende wettig was toegelaten en hij het niet meer bezitten van een toelatingskaart tot genoegen van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur kan verklaren, wordt kosteloos een duplicaat verstrekt.

Van alle uitspraken van het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur is gedurende acht dagen beroep toegelaten op het Hoofd van het gewest, waar de belanghebbende verblijf houdt, dat beslist bij een met redenen omklede beschikking.

Indien de Secretaris van de immigratiecommissie meent een immigrant, in het wettig bezit van een geldige vergunning tot ontscheping, een toelatingskaart te moeten weigeren, verwijst hij de belanghebbende naar de immigratiecommissie die ter zake beslist.
Weigert ook die commissie een toelatingskaart, dan is de belanghebbende gedurende acht dagen beroep toegelaten op het Hoofd van het gewest waar de commissie zetelt. Het beroep wordt gedaan door tussenkomst van die commissie.

Wordt het beroep afgewezen of komt de belanghebbende niet binnen de daarvoor gestelde termijn tegen de weigering van de toelatingskaart of van de verlenging van de geldigheidsduur van die kaart door het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur, of tegen de weigering van de toelatingskaart door de immigratie-commissie in verzet, dan wordt een schriftelijk bevel tot zijn verwijdering uit Nederlands-Indië door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur uitgevaardigd, en kan dit bestuurshoofd de betrokkene, indien verlangd, een termijn verlenen om orde op zijn zaken te stellen, terwijl het de betrokkene vrijstaat, zonder het tijdstip van zijn verwijdering af te wachten, voor eigen rekening naar het buitenland te vertrekken.

In geval de houder van een toelatingskaart geacht wordt gevaar op te leveren voor de openbare rust en orde, wegens misdrijf sedert zijn komst in Indië mocht zijn veroordeeld, of door valse opgaven van naam, hoedanigheid of door andere bedriegelijke middelen toelating heeft weten te krijgen, kan door de Gouverneur-Generaal deze kaart worden ingetrokken en een bevel tot zijn verwijdering uit Nederlands-Indië worden uitgevaardigd.

Behalve dat in de loop der tijden uit fiscale overwegingen het toelatingsgeld meerdere malen verhoogd werd, is het om economische redenen, onlangs bij het sinds 1 januari 1934 in werking getreden St. 1933, 438 mogelijk gemaakt een grens te stellen aan het aantal vreemdelingen, dat jaarlijks tot Ned.-Indië zal worden toegelaten.
In de laatste jaren toch vertoonde het aantal toegelaten vreemdelingen een onmiskenbare neiging tot stijging, zij het dat de laatste tijd onder invloed van de economische omstandigheden weer een daling intrad.
Een te groot aantal immigrerende vreemdelingen zou belemmerend werken op het zich meer en meer openbarend streven onder de inheemse bevolking om zich buiten de landbouw, op het terrein van handel en nijverheid, een plaats te veroveren.

Daarom was het nodig over te gaan tot het beperken van de in de toekomst te verwachten immigrantenvloed en wel door het vaststellen van een grens, welke het aantal vreemdelingen, dat in Ned.-Indië wordt toegelaten, niet mag overschrijden.

Bij het bij St. 1933, 438 in het toelatingsbesluit ingevoegd nieuwe art. 18a wordt daarom bepaald, dat jaarlijks bij regeringsverordening zal worden vastgesteld hoeveel vreemdelingen in totaal in het volgend kalenderjaar in Ned.-Indië kunnen worden toegelaten.
Tevens zal dan het getal vastgesteld worden dat van iedere groep vreemdelingen (van dezelfde landaard) in elk geval zal worden toegelaten.

Het voor de verschillende landaarden vast te stellen minimum-immigratiecijfer is voor allen gelijk.
Zolang nu in enig kalenderjaar het totaal aantal toegelatenen beneden de maximumgrens gebleven is, mag het voor elke landaard bepaalde minimum immigratie-cijfer overschreden worden met ten hoogste 1/10 van het getal vreemdelingen van denzelfde landaard, welke in Ned.-Indië zijn toegelaten gedurende de 10 jaren welke aan de inwerkingtreding van deze nieuwe bepalingen zijn voorafgegaan.

Zodra echter in de loop van enig kalenderjaar het totaal aantal toegelaten vreemdelingen de gestelde grens heeft bereikt, worden nog slechts vreemdelingen toegelaten van een landaard ten aanzien waarvan het voor dat jaar vastgesteld landaard-immigratie-cijfer nog niet bereikt werd (18b).

Bij een in Ind. St. 1933, 492 opgenomen regeringsverordening is bepaald, dat in het jaar 1934 in Ned.-Indië in totaal 12000 vreemdelingen kunnen worden toegelaten en per landaard, als daarin nader aangegeven, 800.

De toelatingskaart geeft aan de wettige houder enkel het recht om, bij inachtneming van de voorschriften betreffende het verkeer en het verblijf, gedurende een (eventueel te verlengen) termijn van twee jaren, zich in Indië op te houden. Na afloop daarvan kan de toegelatene worden uitgezet tenzij hij intussen in het bezit van een acte van vestiging gekomen is.

Ter verkrijging van een vergunning tot vestiging in Nederl.-Indië wendt hij, die op Java en Madoera verblijf houdt, zich onder overlegging van zijn toelatingskaart bij gezegeld verzoekschrift tot de Gouverneur-Generaal door tussenkomst van het Hoofd van het gewest, waar hij verblijf houdt. Hij, die buiten Java en Madoera verblijf houdt, richt een gelijk verzoekschrift tot het Hoofd van het gewest, door tussenkomst van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur van zijn verblijfplaats.

Is men daadwerkelijk in Ned.-Indië gevestigd en is die vestiging daarbij overeenkomstig de op dat stuk bestaande bepalingen, dan wordt men geacht ingezetene van Ned.-Indië te zijn.

Dan kan nog enkel in het geval en op de wijze in art. 35 I. S. (handelende over de zgn. exorbitatie rechten) het verblijf in Ned.-Indië aan de betrokkene worden ontzegd (art. 1603 I. S.).
Het ingezetenschap is voorts vereiste voor het lidmaatschap van vertegenwoordigende lichamen en voor het hebben van bepaalde rechten en bevoegdheden (mijnwet, paarlvisserij) enz.


Creatie datum: 14/12/2018 12:25
Categorie: - I
Pagina gelezen 720 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië