INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
20031158 Bezoekers
64 Bezoekers online
Bij de meest primitieve volken van de archipel, zoals sommige Papoeastammen, gaan de mannen geheel naakt, de vrouwen hebben meestal de schaamdelen bedekt met een reep boomschors of anderszins.
De vrouwen op de Mentawei-eilanden hebben een rokje van gerafeld pisangblad.
In een verder stadium dragen de mannen een schaamgordel (tjawat), zoals bij sommige Papoea- en Dajak-stammen, de Koeboes enz., die ook door de vrouwen wordt gedragen.
Bij meer beschaafde stammen dragen de mannen een kain, een stuk doek dat het beneden lijf bedekt en door een gordel om de lendenen wordt bevestigd.
De sarong (Mal., Jav. = schede, koker, hulsel), die later in gebruik is gekomen wordt over de kain gedragen.
Bij de vrouwen wordt de sarong veelal boven de borsten bevestigd; daarboven is dan het bovenlijf soms bloot, soms bedekt met een andere doek.
Ook bij de mannen is dit veelal het geval, o.a. bij vele Javanen, (zelfs is dit aan de Javaanse hoven hof kostuum).
Het aantal manieren om de sarong te dragen is legio.
Ook is de kleding verschillend naar gelang van de gelegenheid waarvoor zij is bestemd (bv. voor bruid en bruidegom).
Bij de meer beschaafde volken dragen de mannen een badjoe (Mal.) een soort buis voorzien van mouwen.
Aanzienlijken dragen daaronder een hemd of borstrok.
Bij of zonder deze kledingstukken draagt men veelal een losse doek (soms een handdoek) over de schouder, bv. de Maleiers doen dat, of een gesloten kain welke als bandelier wordt gedragen.
De vrouwen dragen in dit stadium veelal de kabaja, een soort overkleed van allerlei kleuren, dat van voren wordt dichtgemaakt met knopen of spelden, soms van goud.
Javaanse en Maleise vrouwen dragen er nog een slendang bij, een lang stuk doek dat over de schouders om het hoofd of om het middel kan worden gedragen en verder tot allerlei doeleinden dient, bv. om koopwaar bij het ter markt gaan, in te dragen.
Ook kleine kinderen worden er in gedragen.
Uiteraard heeft men ook feestkledij, die soms zeer fraai en kostbaar is. In sommige streken, zoals aan Sumatra ’s Westkust, hebben de adathoofden hun speciaal door de adat voorgeschreven kostuum voor officiële gelegenheden.
Het spreekt overigens van zelf dat de Westerse invloed op de kleding heeft ingewerkt.
Als hoofdbedekking dragen de Moslimse volken een hoofddoek (Mal. ikat kapala).
Met name is dit het geval bij de Javanen, Soendanezen en Madoerezen aan wier hoofdtooi hun landaard is te onderkennen.
De Minankabauers en de Moslimse Bataks hebben de hoofddoek in een enigszins op een tulband (ook dastar genaamd) gelijkende vaste vorm, welke als een muts wordt opgezet. Ook mutsen (Mal. koepiah, kopjah) worden in plaats van de hoofddoek gedragen.
Deze mutsen kunnen zowel van goed als van rotan of bamboe zijn. Zonnehoeden (Mal., Jav. toedoeng) zijn ook algemeen in gebruik.
In het algemeen gaat de Inlander blootsvoets; echter zijn schoenen, sandalen, en muilen (sloffen), deze laatste meer bij de vrouwen, algemeen in gebruik.
Het blootshoofds gaan van de vrouwen raakt in de meer geciviliseerde Moslimse streken meer en meer in onbruik.
Men slaat tegenwoordig een sjaal over het hoofd; vooral als men mannen tegenkomt is dit gepast.
Dit houdt ongetwijfeld verband met godsdienstige zedelijkheidsoverwegingen, evenals b.v.de vrouwen van de negrieën Ajer Tiris in Bangkinang (Sum. westkust) buitenshuis gesluierd gaan. Sieraden, of wat daarvoor doorgaat, waarmee vooral de vrouwen, maar soms ook de mannen zich tooien, zijn legio en verschillen ook alweer — vooral naar Westerse waardering — naar de beschavingstrap.
Bij de primitieven worden vaak lippen, neus en oorlellen ter wille van het sieraad misvormd.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage