Zoek
 
Sluiten
INDISCHE ENCYCLOPEDIE
Indopedia
INDOPEDIA
De Indische Encyclopedie
 

Index encyclopedie

Tel. / adres boeken

Recepten, Gerechten

Djamu (Jamu) - medicinale kruiden , planten en vruchten. Ziekten & Kwalen

Indische Boekrecensies

Verhalen

Bladmuziek Krontjong

Bezoekers vanaf jun. '09

 19640038 Bezoekers

 32 Bezoekers online

rss Deze artikelen zijn ook met een RSS reader te lezen. :
https://indopedia.nl/data/nl-articles.xml

Morinda citrifolia LINN.
Patje

patje

Volksnamen:
Indian mulberry_Enggano: Eodoe, Eoroe--Atjeh: Keumoedèê--Gajo: Lenkoedoe--Alash: Bangkoedoe--Bat.: Bêngkoedoe (karo), Bangkoedoe (toba), Bakoedoe (Ankola), Pamarai (Mandailing)-- NIas: Makoedo-- Mentawai: Nètèo-- Mal.: Mêngkoedo-- Minangk.: Bingkoedoe, Magkoedo-- Lamp.: Mêkoedoe,-- Daj.: Mangkoedoe (ngadjoe), Wangkoedoe (Olon Maäjan). Labanaoe of Rewonong (Ot-danoem)-- Soend.: Koedoe, Tjangkoedoe-- Jav. Kêmoedoe, Koedoe, Patje-- Mad.: Kodhoek-- Bal.: Tibah, Woengkoedoe-- Soemba: Ai komb-- Roti: 
Manakoedoe--Timor: Bakoeloe.


Lage, kromme boom, de Bancudus latifolia van Rumphius, aan het strand wild groeiend en de gehele Archipel door gekweekt. Op Java wordt hij vooral in de lagere bergstreken door de inlanders aangeplant en daar ontbreekt hij in geen dorp. Zeer grote aanplantingen worden gevonden op de Karimoendjawa eilanden.

Cultuur: 
De cultuur wordt op verschillende wijze gedreven en heeft in de eerste plaats het winnen van de bast van de wortels ten doel. Volgens de Bie wordt tjangkoedoe in geregelde aanplantingen gewoonlijk op tegalgronden verbouwd. Hoewel de plant niet kieskeurig is, gedijt hij het best in een losse bodem. Nadat de grond twee of drie keer behakt is worden op afstanden van 4 à 5 voet evenwijdige voren getrokken, waarin men ongeveer 4 voet van elkaar poot- en plantgaten maakt. Als plantmateriaal worden op kweekbedden gewonnen zaailingen gebezigd, welke men op de leeftijd van 1 of 1 ½ maand bij twee tegelijk in de volle grond uitzet. Na een maand, wanneer de plantjes zich hersteld hebben, wordt er gewied en ingeboet en weer een maand later wordt nog eens gewied en tegelijkertijd overgegaan tot het toppen van de plantjes, die dan 3 à 4 voet hoog zijn. Tegen het eind van de 4e of het begin van de 5e maand kan met oogsten. De dan omstreeks 5 voet hoge struiken worden uit de grond getrokken, waarop de wortels worden afgespoeld in stromend water, van de stengel afgesneden en geschild. De bast laat men een paar dagen in de zon drogen.

Holle schreef in het Tijdschrift der Ind. Mij v. N. & L. dl12, 1866, als men na het 3e jaar slechts een gedeelte van de wortels wegneemt of pelt kan men 15 à 20 jaar wil van de plant hebben.
Ook Sollewijn Gelpke vermeldt, dat de Javaan de wortels schilt als de boom 4 à 5 jaar oud is. De Bie echter zegt, dat als men enkele exemplaren op de erven overjarig laat worden, dit minder om de verfbast gaat maar meer om de vruchten of bladeren. Verschillende schrijvers, o.a. Holle, verkondigen ook de mening, dat juist de wortels van oude planten, de beste bast opleveren en de juistheid daarvan kan blijken uit een mededeling, mij in 1910 werd verstrekt door de heer D. Mulder, landheer van Soedimara (Batavia), een centrum van Mengkoedoe op Java.
Mengkoedoe wordt daar direct uitgezaaid op hoge droge gronden, die vooraf zo diep mogelijk geploegd zijn. Bij gebrek aan geschikt terrein worden ook wel klappertuinen gebruikt, maar hij gedijt dan niet zo goed. Ik heb, zei de heer M, veel Mengkoedoe met succes en zonder met de ploeg voren getrokken van ongeveer 4 Rijnl. Duimen diepte op een onderlinge afstand van ca. 1 voet en na het zaaien wordt geëgd. De kieming volgt na 25 à 60 dagen, wat afhankelijk is van de regen en de diepte waarop het zaad in de grond ligt. Gewoonlijk wordt ongeveer zes weken na het uitzaaien nogmaals geëgd, om de diepliggende zaden naar boven te werken. Daarna wordt de grond door wieden steeds goed schoon gehouden tot de aanplant ongeveer een voet hoog is (na 6 maanden), wanneer het onkruid door de zware schaduw geheel verdwijnt. De plant is op tweejarige leeftijd geschikt om te worden gerooid, maar de inlander oogst gewoonlijk vroeger om eerder aan geld te komen.  
Oogst:
Het product bestaat uit de bast van de wortels en van het onderste deel van de stam. De plant wordt uit de grond getrokken, waarbij men heeft te zorgen, dat de penwortel, die de meeste bast geeft, niet afbreekt. Na het rooien reinigt met het onderste stuk met de wortels in stromend water, waarna de bast er afgeklopt en afgedroogd wordt. Men onderscheidt drie kwaliteiten;
1e soort moet donker geel zijn, droog en volkomen vrij van aarde; de grote van de stukken is niet van belang. Zij worden alleen verkregen van aanplantingen van minstens tweejarige leeftijd.
2e soort is niet zo schoon en vermengd met worteltjes.
3e soort bestaat uit 50% bast en 50% worteltjes.
De gemiddelde opbrengst van een bouw tweejarige aanplant kan worden gesteld op 6 picol 1e soort, 4 picol 2e soort en 3 picol 3e soort. Hoe ouder de aanplant, des te beter de kwaliteit en groter de productie; een vierjarige aanplant brengt soms 40% meer op. 
Er is indertijd veel geschreven over de vraag, of de mengkoedoe in Europa zou kunnen concurreren tgene meekrap. Nu de meekrapcultuur (meekrap (plantkunde) Rubia tinctorum een plant behorend tot de sterbladigenfamilie Rubiaceae ♢ Meekrap werd vroeger gebruikt als grondstof voor de rode kleurstof alizarine.). Nu de meekrapcultuur daar is doodgedrukt denkt wel niemand meer aan de uitvoer van 4. bêngkoedoe naar Europa en zelfs in Indië ondervindt deze verfbast zware concurrentie van de synthetische 4. bêngkoedoe.
Gebruik:
In de batikindustrie wordt de Mengkoedoe volgens Jasper & Pirngadie  (batikkunst) voornamelijk gebruikt voor het maken van zgn. kain bangganan, dat zijn doeken met één patroon in Indisch rood. Het katoen neemt echter deze kleurstof moeilijk aan en dient daarom een speciale toebereiding te ondergaan, terwijl de kleurstof op een bijzondere wijze moet worden toegepast. Het katoen wordt vooraf goed uitgewassen en dan gedurende 6 tot 12 etmalen 2 à 5 maal per dag gekneed in loog van padistro. (Volgens Greshoff's Schtsen, gebruikt men in midden Java meestal as van hout van Schleichera, oleosa) waaraan olie is toegevoegd. Men gebruikt daarvoor meestal katjang-, djarak-, njamploeng- of widjenolie, ook wel een mengsel van de twee eerste. Na elke indompeling moet het goed drogen in de zon en na afloop van de gehele bewerking dient de niet door de vezel gebonden hoeveelheid olie te worden verwijderd door wassen of koken in loogwater, omdat anders het was niet hechten wil. Het verfbad wordt bereid uit twee delen 4. bêngkoedoe een deel djirek (Symplocos) of sasah (Aporosa frutescens BL) als mordant; het te verven werkstuk wordt er echter niet ingedompeld maar het afkooksel wordt over het batiksel uitgegoten en er met de vlakke hand ingewreven zowel aan de boven- als aan de onderzijde. Om een intens rode kleur te krijgen moet het goed 24 dagen achtereen worden behandeld en om de 6 dagen worden uitgespoeld en gewassen. Volgens diezelfde schrijvers (Vlechtwerk) wordt in Jogja bêngkoedoe ook gebruikt als kleurmiddel voor pandan- en mendong- vlechtmateriaal.
Hiervoor werd al melding gemaakt van de concurrentie, de bêngkoedoe door de ingevoerde synthetische kleurstof. Het is echter waarschijnlijk, dat het natuurproduct zal blijven bestaan naast de chemische nijverheid, omdat elk daarvan in de batikindustrie een eigen plaats heeft gekregen. De heren gebroeders Hymans te Semarang schreven in 1912 het volgende: Dat de natuurlijke bêngkoedoe, evenals de indigo, niet geheel is verdrongen, is niet—zoals dikwijls wordt beweerd te danken aan een overdreven en ongemotiveerd conservatisme van de inlander, maar uitsluitend het onvermogen van het kustproduct om diepe, rijpe kleuren te geven. Daar waar de heersende smaak een donkere kleur verlangt, als in Solo, heeft het gebruik van natuurlijke kleurstoffen de overhand. Elders echter, als in Pekalongan, wil men liever heldere, frisse kleuren en tot het krijgen van die nuances leent zich het Europese fabricaat uitstekend. Het gebruik daarvan in Pekalongan neemt daarom toe, ten kost van het natuurproduct. Wordt er een diepe kleur vereisten de prijs van de batik het gebruik van plantaardige bêngkoedoe niet toestaat help de pekalonganse baiker zich door het met kunstmatige  bêngkoedoe geverfde doek even door een soga- of djingga-, of indigo bad te halen; de inwerking van deze verfstoffen geeft een donkere tint en het doel van de batikker is dus zo goed als kosteloos bereikt, daar hij voor zijn werk toch steeds indigo of soga kuipen bij de hand heeft. Alleen voor het vervaardigen van zeer fijne kains maakt hij gebruik van uitsluitend plantaardige verfstoffen, want daarmee kan hij elke gewenste nuances mee bereiken. Ook wordt er beweerd dat de plantaardige kleuren beter bestand zijn tegen de inwerking van licht.

In Pekalongan worden in hoofdzaak drie (met het kunstproduct mede, vier) soorten 4. bêngkoedoe verhandeld:
1. Plaatselijk geteelde, die verkocht wordt tegen f 8,--p.p. Natte bast, overeenkomend met ± f 40,-- p.p. Drogen bast.
2. Buitenzorgse 4. bêngkoedoe, die naar gelang van de kwaliteit (het meer of minder voorkomen van houtige bestanddelen en dode bast) plaatselijk      wordt verkocht voor 30 à 40 gulden droog.
3. Molukse 4. bêngkoedoe 
4. Europese bêngkoedoe met 40%  bêngkoedoe gehalte, waarvoor nu (september 1912) de prijs van f 115,-- per kist van 10 blikken à 200 tabletten        bedraagt.

De buitenzorgse bêngkoedoe heeft een betere reputatie dan het plaatselijke product: de batikers zijn van mening, dat de eerste intensiever kleurt dan de pekalonganse verfstof. De oorzaak van dit verschijnsel ligt op oeconomisch terrein en het zou te ver voeren de door de heren Hymans aangevoerde redenen te vermelden, waarom het in zich zelf meer waardevol materiaal in de praktijk geen hogere prijs in dit afzetgebied kan behalen. 
Rumphius noemt de wortels van de wijfjes-bêngkoedoe voor het verven nutteloos, maar van de wortelbast zegt hij het gebruik voor het rood kleuren van garens. 

Bladeren:
De boom wordt echter omtrent de negorijen (afgelgen gebieden) en zelfs in de hoven niet voor dit doel aangeplant, maar om het algemeen gebruik in de medicijnen. De grootste en breedste blader en worden met klapperolie ingesmeerd, verwarmd en dan over de buik en lendenen gebonden tegen 
winderigheid , koliek pijnen en naweeën van kraamvrouwen. Ook bij persing en dysenterie wordt dit middel twee maal per dag op rug en lendenen toegepast om de pijn te verzachten. Volgens een aanhaling van Rumphius kende Bontius aan de balderen een wondhelende kracht toe. Een afkooksel van bêngkoedoe bladeren en bladeren van Dracontomelum mangiferum BL (raoe) zou koliek genezen. De Bie vermeldt, dat de jonge bladeren als groente worden gegeten en dat men ze toepast als wikkelblad bij het poffen van vlees of vis. 

Vruchten: 
Tegen problemen met plassen beveelt Rumphius een dagelijks wijnglas vol te drinken van het door een doek gezeefde uit de vruchten geperste sap, waaraan een beetje kalk is toegevoegd. Met azijn gewreven gewreven en gedronken geneest de vrucht een gezwollen milt. Sommigen eten haar uit de hand, wat de inlander met smaakt doet, maar waar de Europeaan niet snel op overgaat. Bontius vond de gepofte vruchten heilzaam tegen bloedspuwing en volgens hem gebruikten de Javanen ze o.m. Tegen de zo gevreesde steken in de zij. (Rump.) Boorsma bericht in het Geneesk. Tijdschrift v. N. I 1908, dat de vruchten worden gegeten ter bestrijding van suikerziekte en dat een soort van pêtis, er met goela djawa en sambal van bereid, wordt geroemd als uitstekend middel tegen beri-beri. Mevrouw Kloppenburg vermeldt het gebruik van het sap uit de vruchten, bast en wortels tegen leverlijden en met suiker tegen hoest. Een afkooksel van de vruchten, bast en wortels zouden de Javanen gebruiken voor het reinigen van wonden.
Dat de bittere vruchten, die gemakkelijk tot rotten overgaan en dan een afschuwelijke stank verspreiden, o
als ooft worden gegeten, is een verzinsel, dat de een van de ander heeft nageschreven. De halfrijpe vruchten worden volgend De Bie als roedjak genuttigd en de rijpe vruchten, waarvan het vlees zacht is geworden, worden gebruikt als reinigingsmiddel, bijvoorbeeld van het hoofdhaar en om roest te verwijderen van metaalwaren. Van kapmessen, paardbitten, enz, die 2 à 3 dagen in met water aangelengde bêngkoedoe vruchten zijn gelegd, laat het roest zich gemakkelijk afpoetsen. In Atjeh wordt volgens Veltman (Intern. Archiv für Ethnographie 1911) op de zijde, die in loog van hout as is gekookt, een laatste reiniging toegepast door dompelen in het uit de vruchten geperste sap, dat tevens de zijde een glanzend witte kleur geeft.

Zaden: 
Om zaaigoed te krijgen laat men, volgens een mededeling van de heer Mulder, de rijpe vruchten een maand lang rotten in kuilen, waarna de zaden worden gewassen; zij behouden, op een droge plaats bewaard, hun kiemvermogen een half jaar.


Uit De nuttige planten van Nederlandsch Indië door K. Heyne
Hoofd van het museum voor economische botanie te Buitenzorg. 

 

Waarschuwing: neem altijd eerst contact op met uw huisarts voordat u
gebruik maakt van de informatie, middelen en of (be)handelingen op deze website. 


Creatie datum: 12/02/2020 15:49
Categorie: - M - Planten
Pagina gelezen 832 keren


Reacties op dit artikel

Er heeft nog niemand gereageerd.

Nieuws van den dag uit het voormalig Nederlandsch-Indië