INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19640134 Bezoekers
34 Bezoekers online
Naar de taal behoren de inheemse volken van Ned.-Indië, met enkele uitzonderingen (Ternate, Tidore, Halmaheira gedeeltelijk, Nieuw-Guinee grotendeels) tot de Maleiers of Polynesiërs (in tegenstelling tot de Melanesiërs, dat zijn de overigen).
De talen behoren tot den Maleis-Polynesische taalstam.
Ook het Javaans behoort dus tot deze stam en in deze betekenis zijn ook de Javanen Maleiers.
Meestal echter hecht men aan het woord Maleier een andere betekenis, en wel wederom een tweeledige.
In de uitgebreide zin verstaat men er onder, in het algemeen de westelijke bewoners van de archipel, in tegenstelling met de Papoea’s en de mengrassen van deze en Maleiers, van het oostelijk deel.
In engere zin verstaat men er onder de inheemse bewoners van Sumatra (met uitzondering van de Atjehers, de Bataks, de Koeboes, de Lampongers, enz.), van de Riouw-Lingga-archipel en van Malaka naast de van deze streken uit gekoloniseerde gebieden op andere eilanden (op Borneo tot ver in het binnenland).
Volgens hun eigen overlevering is het stamland van de Maleiers de hooglanden van West-Sumatra (de Minangkabauers zouden dus de oer-Maleiers zijn).
Dit volk zou zich verder over Sumatra hebben verbreid en via Palembang een volksplanting hebben gesticht ter plaatse van het huidige Singapore.
Van daar zouden zij zijn verdreven door de vorst van Madjapait (zie aldaar) en zouden zij Malaka hebben gesticht op het Maleise schiereiland.
Vandaar uit zouden zij volksplantingen op Borneo en elders hebben gevestigd.
Deze uitzwerming, die niet weinig heeft bijgedragen tot verbreiding van de Islam, is niet in strijd met de bekende historische gegevens, en ook andere omstandigheden zouden deze trek kunnen bevestigen.
Dat het Minangkabause land het stamland is van de Maleiers in de archipel wacht echter nog bevestiging.
Volgens de geleerde Dr. N. van der Tuk zouden zij Maleiers heten door hun overgang tot de Islam, weshalve zij door hun niet-geïslamiseerde stamgenoten „wong melajoe” - d.i. overlopers - zouden zijn genoemd.
Maar zowel „wong” als „lajoe”, d.i. weglopen, vluchten, is Javaans (zowel het Maleis als het Minangkabaus kent het woord „lajoe” in deze betekenis niet).
Deze naam zouden zij dus niet van hun stamgenoten maar van de Hindoe-Javaan moeten hebben gekregen; in alle geval is niet duidelijk waarom de Moslimse Javaan dan niet tot de wong melajoe of Maleiers behoort.
Wanneer men verder bedenkt dat reeds in de 7e eeuw - dus zeven eeuwen vóórdat de Islam zijn intrede deed in de archipel - een rijk bestond, dat Malayoe heette (uit Chinese bronnen bekend), gelegen in het huidige Djambi, dan worden soortgelijke hypothesen er niet aannemelijker op.
Zowel over de oorsprong van de naam Maleier als over het stamland - vooral over het laatste -zijn meerdere theorieën ontwikkeld.
Het laatste woord hierover is blijkbaar nog niet gezegd.
Wel staat vast dat het gebied van de Maleis-Polynesische taalstam zich uitstrekt van Madagaskar in het westen tot het Paaseiland in het oosten en van Formosa in het noorden tot Nieuw-Zeeland in het zuiden.
Buiten Ned.-Indië treft men dus Maleise volken aan o.a. op de Filippijnen, op Formosa en Hainan en aan de kusten van China (grotendeels verdreven door Chinese emigranten).
Deze beide eilanden doen vermoeden dat ook op het vaste land een oorspronkelijk Maleise bevolking moet zijn geweest.
Ook taalstudies wijzen daarop.
Verder de oostkust van Madagaskar, waar de Maleiers op een vrij hoge trap van beschaving staan (de naam van de hoofdplaats Tananarivo zou verband houden met de Maleise woorden tanah en riboe) en Howa’s of Melagassen heten, terwijl taalstudies wijzen op verband met de talen van Achter-Indië en enkele van Voor-Indië en Ceylon.
Het spreekt vanzelf dat de Maleiers niet onvermengd zijn gebleven.
Met de toename van handel en verkeer, waaronder inbegrepen kolonisatie, hebben zij zich niet alleen onderling vermengd doch bleven zij ook niet vrij van invloeden van buiten: Hindoe’s, Arabieren, Chinezen, enz.
Het ligt voor de hand dat dit allereerst en allermeest plaats had in de kustgebieden en dat de bewoners van de binnenlanden de meesten waarborg leverden voor relatieve raszuiverheid.
Bij hen zou men dus de oer-Maleiers of Polynesiërs moeten zoeken. Dit is dan ook gebeurd en ook hieromtrent bestaat geen eenstemmigheid.
Rekent Hagen tot de oer-Maleiers de Toala’s, Toradja’s en Tomina’s van Celebes, de Tenggërezen op Java, de Alassers en Gajo’s van Sumatra, de Oeloeajerdajaks van Borneo, en de Orang Sakai van Malaka, de Wedda’s van Ceylon en zelfs stammen van andere werelddelen, Sarasin rekent daartoe de reeds genoemde Wedda’s, de Toala’s van Celebes, de Oeloeajerdajaks van Borneo, de Senoi van Malaka, de orang Sakai, de Koeboe’s, Loeboe’s en Oeloe’s van Sumatra en wellicht de oerbewoners van Nias en de Mentawei-eilanden, enkele stammen van Voor- en Achter-Indië, de Hiengs van Kambodja, de
Miaotse en Yaojen van China en de Queenslanders van Australië.
Keane ziet in de rassen van de Indische archipel mengvormen van het Kaukasische- en het Mongoolse ras, terwijl Fritsch ze houdt voor een Indo-Chinese kruising, waarbij bij de Javanen, Madoerezen en
Sumatranen het Indische bloed, bij de overige Maleiers het Chinese bloed overheerst.
Hoewel uiteraard voor alle, zeer uiteenlopende meningen materiaal is bij te brengen (de Minahassers - afkomstig van de Filippijnen - hebben b.v. een geprononceerd Mongolentype, zij lijken op de Japanners doch zijn groter terwijl hun intelligentie de mogelijke verwantschap versterkt; ook onder de Minangkabauers treft men veel Mongolentypen aan, terwijl de huizenbouw en de haardracht van de vrouwen eveneens de gedachte aan Chinezen doen rijzen.
Andere Minangkabauers - Lintau -hebben de hoge neuswortel en smalle hoge, soms gebogen neusrug die aan sommige Hindoe-typen doen denken), is zeer waarschijnlijk in deze moeilijke materie het laatste woord nog geenszins gesproken.
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage